Onze musea liggen vol met menselijke resten, die lang niet altijd eerlijk verkregen zijn, concludeert Fenneke Sysling in haar proefschrift over fysische antropologie in Nederlands Indië. Sysling vertelt:
“In 1959 is er nog een expeditie naar Nieuw Guinea geweest waarbij fysisch antropologen menselijke schedels en andere lichaamsdelen verzamelden om onderzoek te doen naar rassenverschillen. Ze reisden samen met botanisten, artsen en biologen. In onze musea liggen duizenden, misschien wel tienduizenden schedels, losse botten, hele skeletten, foetussen op sterk water.”
“Die menselijke resten zijn lang niet altijd op eerlijke wijze verkregen. Vaak komen ze van slachtoffers bij opstanden, of strafexecuties door het koloniale regime. Soms werd grafschennis gepleegd, en soms werden schedels van locale bevolking gekocht.”
“De link met het nazisme werd in de jaren vijftig niet gelegd. Fysisch antropologen vonden dat de nazi’s hun theorieën hadden misbruikt, maar stelden geen vragen bij hun eigen onderzoeksmethoden en rassentheorieën.”
“Ook bij huidig dna-onderzoek bestaat er het gevaar van reductionisme, dat je mensen op basis van lichamelijke kenmerken tot een bepaalde groep rekent en daar conclusies aan verbindt. Dat onderzoek is heel interessant, maar moet ook kritisch worden gevolgd door andere wetenschappers, want er zitten potentiële gevaren aan. Onderzoekers moeten zich daarvan bewust zijn, vind ik.”