In het ziekenhuis, de gevangenis of een verpleeghuis wil je nooit terechtkomen. Dat maakt VU-psycholoog Erik Scherder wel duidelijk in zijn boek Laat je hersenen niet zitten – hoe lichaamsbeweging de hersenen jong houdt. Die plaatsen zijn intens slecht, want ze motiveren mensen om vooral niet in beweging te komen.
En dat is een doodszonde, volgens Scherder: niet bewegen. Al geruime tijd probeert hij die boodschap aan de man te brengen via lezingen en De Wereld Draait Door. En nu dus ook met een boek.
Het boek is het tegenovergestelde van zitten. Scherder bestormt de lezer met feiten, weetjes en onderzoeken over de relatie tussen inactiviteit en lichamelijke en psychische gezondheid en doorspekt het geheel met anekdotes waarin hij zelfspot niet schuwt. Zo vertelt hij over publiek op een congres dat tijdens zijn praatje in slaap valt en over hoe hij stiekem twee verwisselde kunstgebitten in een verzorgingshuis weer omruilt.
Sporten werkt niet
Maar de echte boodschap is dat mensen die hun dagen al dan niet gedwongen zittend doorbrengen, lichamelijk én geestelijk minder fit zijn en daardoor eerder sterven dan nodig. ‘Zelfs als je meer dan zeven uur per week matig intensief sport’, alarmeert Scherder op de eerste pagina’s.
Op alle vlakken die hij maar kan bedenken koppelt hij lichaamsbeweging aan de conditie van het brein. Gevangenen kunnen niet anders dan alleen maar liggen, mensen in een verpleeghuis wordt – hoe goedbedoeld ook – alle stimulans om te bewegen ontnomen.
De koppeling beweging-brein is alleen bijna nooit een rechtstreekse, want er zijn weinig studies naar de relatie tussen zitten en denkvermogen. Vooral slecht voor je cognitie is een zogenaamde ‘verarmde’ omgeving, waarin je hersenen niet of nauwelijks worden uitgedaagd – en Scherder vindt een omgeving waarin niks beweegt verarmd. Daarvan gaat de conditie van je brein achteruit, met hogere risico’s op bijvoorbeeld dementie tot gevolg. Dat maakt een gevangenis zo fout.
Kauwen leidt tot presteren
Een paar studies vinden wel directe effecten. Kinderen die meer bewegen, presteren bijvoorbeeld beter op school. En kauwen maakt het brein alerter, waardoor je ook beter gaat presteren, op bijvoorbeeld geheugentaakjes.
Maar zodra het gaat over de invloed van inactiviteit op allerlei cognitieve stoornissen, zoals ADHD, depressie en dementie moet Scherder toegeven dat er te weinig goede studies zijn om er harde uitspraken over te doen. Hij zegt regelmatig dat een studieresultaat niet heel betrouwbaar is als er maar een paar mensen zijn onderzocht. Als lezer bekruipt je daarom gaandeweg het gevoel dat je voor niks zit te lezen.
Uit de luie stoel
Toch weet Scherder te boeien en te prikkelen. En hij vermaakt niet alleen. Hij schopt ook met wetenschappelijke argumenten tegen de gevestigde orde. Waarom liggen ziekenhuispatiënten zoveel? Waarom krijgen ouderen eten waar ze amper op hoeven te kauwen en hoeven ze niet te helpen met boontjes doppen? Ze moeten aan het werk, dan zijn ze eerder beter en langer gezond.
Wat Scherder wil, is de lezer uit zijn luie stoel krijgen. In dat licht is het jammer dat het boek bijna uitsluitend gaat over mensen die extreem inactief zijn of problemen hebben met hun cognitief functioneren, of beide. De gewone lezer leest nergens wat precies de gevolgen zijn van bijvoorbeeld een zittend beroep en of je daar nou eerder dement van wordt.
De ondertitel is dus een beetje misleidend. Er had beter kunnen staan: ‘hoe inactiviteit de hersenen stil legt’. Hoe wervelend het boek ook is, het gaat uiteindelijk voornamelijk over níet bewegen.