Infiltratie van een undercoveragent in een criminele bende is volgens de wet de zwaarste methode om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Maar in de praktijk is het dat lang niet altijd, stelt Edwin Kruisbergen in zijn proefschrift, waarop hij maandag 9 januari op de Vrije Universiteit promoveert.
Kruisbergen ploos onder meer 48 undercoverzaken na uit de eerste vijf jaar van de 21ste eeuw. In de meeste gevallen ging het om agenten die werken met informanten of die doen alsof ze drugs of wapens willen kopen. In die vijf jaar gingen er ook 14 keer agenten undercover in drugs- en wapenbendes.
Psychologisch belastend
In het politiek-maatschappelijk debat wordt infiltratie als de zwaarste undercoveroperatie gezien. De wet stelt dat ook en daardoor is het voor de politie het moeilijkst om voorstellen daartoe goedgekeurd te krijgen. Maar volgens Kruisbergen kan het werken met informanten veel zwaarder zijn voor een agent dan in een bende infiltreren en is dat dus onterecht.
‘Wanneer een undercoveragent wordt ingezet om te achterhalen of een man zijn vrouw heeft vermoord, moet de undercoveragent een vrij hechte band opbouwen met de verdachte’, schrijft hij. ‘Het vervolgens verraden van deze ’vriendschap’, kan psychologisch veel belastender zijn voor de undercoveragent en het subject dan wanneer de undercoveragent een drugshandelaar (of wapenhandelaar) speelt, zoals in verschillende infiltratieoperaties het geval is.’
Onderbuikgevoelens
Zoals alle wetenschappers pleit Kruisbergen voor meer onderzoek, in zijn geval naar de praktijk van undercoveroperaties. Daardoor kunnen de regels voor het gebruik van methoden om georganiseerde criminaliteit op te sporen meer op feiten dan op onderbuikgevoelens gebaseerd worden.