Nog steeds is het aandeel vrouwelijke topwetenschappers in Nederland schrikbarend laag. “In dit tempo moeten we wachten tot 2080 en dat wil niemand”, zei minister Bussemaker gisteren in het VSNU-café. Maar quota afspreken wil ze niet.
De zaal zat vol met vrouwen én mannen die kwamen discussiëren over welke aanpak nu zal werken om meer vrouwen in de top van de wetenschap te krijgen. “Dit moet niet weer zo’n praatsessie worden”, begon dagvoorzitter Karen van Oudenhoven, decaan van de faculteit der sociale wetenschappen én chief diversity officer aan de VU. “Het is tijd voor actie.” Maar tot felle discussies kwam het gistermiddag niet.
“Een ontzettend irritante kwestie”, trapte minister Bussemaker af. Ze memoreerde hoe het tekort aan vrouwen ook tijdens haar promotie, vijfentwintig jaar geleden, een probleem was. “We dachten dat het zich vanzelf zou oplossen, maar er is nog weinig veranderd”, zei de minister. “In dit tempo moeten we wachten tot 2080 en dat wil niemand.”
Genderbias
Dus moet de druk opgevoerd worden, vonden de aanwezigen. Want waarom doet de wetenschap het zo slecht in vergelijking met het bedrijfsleven of de Rijksoverheid? “Bij de overheid wordt gestuurd om het aandeel vrouwen boven de dertig procent te laten uitkomen”, zei de minister. “Bij een teveel aan mannelijke benoemingen wordt er gezegd: ga terug en zoek beter. Die mentaliteit van bestuurders moet ook in de wetenschap de norm worden.”
Zijn de vrouwen soms niet te vinden? Nee, het ligt eerder aan genderbias: de ongelijkheid is zo verankerd in de samenleving dat het normaal is geworden. Collegevoorzitter Kristel Baele van de Erasmus Universiteit ziet het tekort aan vrouwelijke topwetenschappers en -bestuurders als een cultuurprobleem: “Zo’n 85 procent van de aanwezigen, jong of oud, man of vrouw, vindt een mannelijke leider gewoon leuker. In die gedachte moet verandering komen.”
Het is duidelijk: ondanks inspanningen is er de laatste jaren weinig veranderd in de verhouding tussen mannen en vrouwen in de top van de wetenschap. Maar 17,8 procent van de hoogleraren is vrouw. Daarmee scoort Nederland erg laag in Europa. Als het tijd is voor actie, wat zijn dan de oplossingen volgens de aanwezigen?
Te bescheiden
Minister Bussemaker vindt de druk voor de huidige vrouwelijke hoogleraren erg hoog. “Die zeventien procent moet nu overal komen opdraven”, stelde de minister. “Compenseer ze, zodat er genoeg tijd en ruimte is om zichzelf zichtbaar te maken in de samenleving.”
Is er een vacature, stuur deze dan door naar tien vrouwelijke kandidaten, voordat deze openbaar wordt, vervolgde ze. “Gebruik je netwerk bewust en zoek net iets harder. Mijn ervaring is dat je dan ook echt betere mensen vindt.”
Rianne Letschert, net afgezwaaid als voorzitter van de Jonge Akademie, sloot zich hierbij aan. “Vrouwelijke wetenschappers zijn vaak veel te bescheiden”, zei ze. “Ze denken al snel: deze functie is veel te hoog gegrepen.” Toch is Letschert niet per se voor het selectief versturen van een vacature. “Dan is het al te laat”, vindt ze. Maak liever een lijst met beschikbare vrouwen, zodat je daaruit een selectie kan maken mocht er een plek vrijkomen.
Quotum
Wim van Saarloos, vicepresident van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, vindt dat ook belangrijk. “Je moet in een vroeg stadium gaan scouten. Hou in de gaten welke vrouwelijke wetenschappers eraan zitten te komen. Zo dwing je mensen om goed om zich heen te kijken.”
Marijtje Jongsma, voorzitter van vakbond voor de wetenschap VAWO, vroeg vanuit de zaal waarom het ‘q-woord’ nog niet was gevallen. Waarom stellen we geen grens van dertig procent, zoals in Europa al gebruikelijk is? Dan volgt volgens haar de cultuuromslag vanzelf. Maar minister Bussemaker wil zich niet vastpinnen: “Zo’n quotum is een uiterst redmiddel.”
Van Saarloos knikte. “Als het over vijf jaar nog niet is gelukt, dan moeten we er misschien over gaan nadenken.” Er ontstond wat gemor in de zaal. “Maar wat heet gelukt?” vroeg Lidwien Poorthuis van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren. Een duidelijk antwoord bleef uit.
Streefcijfers
Dit jaar gaat de minister afspraken maken met de universiteiten over het percentage vrouwen zij willen aanstellen in de wetenschappelijke top. Wat zijn hun ambities en hoe denken ze dat te bereiken? Op deze manier wil de minister de druk opvoeren bij de bestuurders van universiteiten.
Na afloop heeft de minister nog tijd voor een korte vraag. Als er over vijf jaar opnieuw een bijeenkomst wordt georganiseerd, wat denkt ze dan bereikt te hebben? Ze moet even nadenken. “Bij alle universiteiten moeten dan chief diversity officers zijn aangesteld, die een juiste verhouding tussen mannen en vrouwen in de gaten houden. En dankzij de gemaakte afspraken moeten er dan enorme kweekvijvers zijn ontstaan waar alle universiteiten uit kunnen putten.”
In 2018 maakt het ministerie nieuwe kwaliteitsafspraken met de universiteiten. Bussemaker sluit niet uit dat daarin per instelling een streefcijfer voor vrouwelijke hoogleraren wordt opgenomen, maar ze wilde er verder weinig over kwijt.