Nathan (4) wordt tweetalig opgevoed. Met zijn moeder spreekt hij Nederlands en met zijn vader Italiaans. Hij woont met zijn ouders voor een jaar in Londen, waar hij op school Engels spreekt. Op een dag komt hij enthousiast thuis:
“We hebben vandaag het alfabet geleerd! We moesten bij iedere letter een dier opnoemen! A is for Ant… B is for Bear…”, begint hij.
“O ja? Dat is leuk!” zegt zijn moeder.
“And C is for… ?’ vervolgt zijn vader de serie.
“C is for Mucca!” roept Nathan trots.
Mucca is Italiaans voor koe. Letters, dieren en talen zigzaggen zichtbaar door zijn drietalige kinderhoofd. Hier is geen sprake van fatale verwarring, hier waren een stel jonge hersens op verschillende niveaus taal aan het verwerken.
Kleine woordenschat
Weer terug in Nederland gaat Nathan naar groep twee. De juf maakt zich zorgen over zijn woordenschat: die is volgens haar veel te klein. Ze heeft gelijk dat een goede beheersing van het Nederlands je kans van slagen op school en later in de maatschappij vergroot. Dat wordt door de Nederlandse staat ook onderkend, sinds 2007 bestaat er een wettelijk verplichte inburgeringscursus met als vast onderdeel kennis van taal en cultuur, ‘om mee te kunnen doen aan de Nederlandse samenleving en om betere kansen te hebben op de Nederlandse arbeidsmarkt’. Ik ben er helemaal voor dat iedereen in Nederland goed Nederlands leert. Maar wanneer een vijfjarig kind drie talen spreekt, is een kleinere woordenschat per taal toch niet zo zorgelijk?
Hogestatustaal, lagestatustaal
Paradoxaal genoeg is sinds 1986 het Engels als tweede taal verplicht vanaf groep zeven van het basisonderwijs. Je moet Nederlands leren om in te burgeren en tegelijkertijd moet je Engels leren om wereldburger te kunnen zijn. Engels is een ‘hogestatustaal’, een taal die de sociaaleconomische elite spreekt, een taal met internationaal aanzien, een taal waarmee je carrière kunt maken. Op de universiteit heeft het zelfs een hogere status dan het Nederlands. Er zijn dan ook grote groepen buitenlanders, studenten, expats, hoogopgeleide arbeidsmigranten, die zich met alleen het Engels in Nederland prima redden. Waar een ‘hogestatustaal’ is, is ook een ‘lagestatustaal’. Dat zijn de ‘achterstandstalen’, ‘allochtonentalen’, ‘immigrantentalen’. En wie zo’n ‘lagestatustaal’ spreekt, loopt het risico zelf ook een lage status te genieten.
Ontsnappen aan de paradox
Hoe kan je aan deze paradox ontsnappen? De laatste paar jaar is er opnieuw aandacht voor meertaligheid in het basisonderwijs. Academische studies laten zien dat bij meertaligheid een onderliggende cognitieve vaardigheid wordt ontwikkeld die zorgt voor overdracht tussen de verschillende talen. Als een kind vanaf de geboorte met twee moedertalen opgroeit, simultaan, versterken beide talen elkaar. Als het op latere leeftijd een tweede taal erbij leert, successief, helpt een goede beheersing van de moedertaal bij het leerproces van de nieuwe taal.
Innerlijke geografie
In 2004 werd het omstreden onderwijs in ‘allochtone talen’ door de Nederlandse overheid afgeschaft. Maar nu wordt er terecht voor gepleit de moedertaal van anderstalige leerlingen in het basisonderwijs meer op waarde te schatten en bij het onderwijs te betrekken. Zou het niet een hoop frustratie schelen wanneer ‘achterstandstalen’, ‘allochtonentalen’, ‘immigrantentalen’ gewoon ‘andere talen’ worden, waardoor de eigenwaarde van kinderen van jongs af wordt versterkt in plaats van onderdrukt?
Taal behoort tot een innerlijke geografie, waarin je je thuis voelt of een balling bent. ‘Als je in een land woont waar jouw eigen taal als vreemde taal wordt beschouwd, heb je een voortdurend gevoel van vervreemding. Je spreekt een geheime, onbekende taal, die geen relatie tot de omgeving heeft. Een afwezigheid die binnen jezelf een afstand creëert’, zegt de Bengaals-Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri, die prachtig beschrijft welke afstand zij ervaart tot haar moedertaal, het Bengaals, en hoe zij stap voor stap doordringt tot de taal die haar zo lief is, het Italiaans.
100+100=200
Nathan heeft geluk, want hij heeft als thuistalen het Nederlands (met een hoge status als het gaat om Nederlands burgerschap) en Italiaans (met een hoge status als ‘vakantietaal’). Op een keer komt een vriendje bij Nathan thuis spelen. Hij fluistert: “Jouw vader spreekt niet zo goed Nederlands hè?”
“Niet waar! Hij spreekt heel goed Nederlands!”, zegt Nathan boos.
Een paar dagen later zegt hij echter voorzichtig tegen zijn vader: “Papa, jij spreekt niet zo goed Nederlands, hè?”
“Dat kun jij makkelijk zeggen, want jij bent 50 procent Italiaans en 50 procent Nederlands”, antwoordt zijn vader.
“Néé!” zegt Nathan verontwaardigd: “Ik ben 100 procent Italiaans. En 100 procent Nederlands.”
Zo simpel ligt dat.