In Nederland stemt 95 procent van alle hoogopgeleide jongeren. Die enorme opkomst is bepaald niet vanzelfsprekend, blijkt uit een vergelijking met andere OESO-landen.
In Frankrijk en Groot-Brittannië brengt nog geen zeventig procent van de hoogopgeleide jongeren zijn stem uit tijdens verkiezingen, meldt de economische samenwerkingsorganisatie OESO in haar jaarlijkse rapport Education at a Glance.
Gemiddeld gaat tachtig procent van alle hoogopgeleiden tussen de 25 en 34 jaar trouw naar de stembus. Zelfs in België, waar burgers verplicht zijn te stemmen, komt maar 93 procent opdraven. Alleen in Zweden is de opkomst hoger dan in Nederland: 96 procent van de hoogopgeleiden.
Elk jaar vergelijkt de OESO het onderwijs en opleidingsniveau in de 34 aangesloten landen. De tabellen zijn in de meeste gevallen niet recenter dan het jaar 2009, toen de wereldwijde economische crisis uitbrak. Sommige landen gingen sindsdien stevig bezuinigen, terwijl andere juist in onderwijs investeerden. Daarvan is nog niets zichtbaar in het rapport.
Nederland besteedde in 2009 iets meer van het nationale inkomen (BBP) aan hoger onderwijs: 1,7 procent tegen 1,5 procent in 2005. In andere OESO-landen ging het om 1,3 procent en in de Europese landen onder hen zelfs om 1,1 procent. Canada, Chili, Korea en de Verenigde Staten besteedden daarentegen 2,5 à 2,6 procent.
Sinds het jaar 2000 groeien de private bijdragen (zoals collegegelden) aan hoger onderwijs harder dan de publieke bijdragen. In Nederland zijn studenten en hun ouders tussen 2000 en 2009 zo’n zestig procent meer gaan betalen aan hoger onderwijs, terwijl de overheidsbijdrage met ruim een kwart steeg. Maar in Groot-Brittannië gingen de kosten voor studenten met een duizelingwekkende 334 procent omhoog.
Ook blijkt uit de tabellen dat kinderen van laagopgeleide ouders nog steeds minder kans maken om het hoger onderwijs te bereiken: 32 procent van alle Nederlandse jongeren heeft laagopgeleide ouders, terwijl dat onder studenten in 2009 maar zestien procent was. De kans op hoger onderwijs is voor kinderen van laagopgeleide ouders dus de helft lager dan je getalsmatig zou verwachten.
In alle OESO-landen gaan deze kinderen minder vaak naar het hoger onderwijs, maar het verschilt wel. In Groot-Brittannië is de verhouding minder scheef: een kwart van de studenten heeft daar laagopgeleide ouders, tegen 42 procent in de hele bevolking. Die verhouding is dus 0,61. Voor alle OESO-landen is dit gemiddelde 0,44.