Studenten gaan samen met universiteiten en hogescholen nut en noodzaak van opleidingen in het hoger onderwijs beoordelen. Zijn de opleidingen nog relevant en vinden genoeg afgestudeerden een baan?
Dat staat in een brief van minister Bussemaker. Een meerderheid van de Tweede Kamer wilde dat bestaande opleidingen periodiek hun relevantie aantonen en de minister moest hiertoe een voorstel doen.
Het idee is dat de onderwijsinstellingen en hun medezeggenschapsraden zich samen buigen over de uitkomsten van enquêtes onder afgestudeerden: hoe kijken die terug op hun studie en hebben ze een baan op niveau gekregen?
Baan op niveau
Daarnaast gaat de minister van Onderwijs tweejaarlijks om tafel met de Vereniging Hogescholen, universiteitenvereniging VSNU en studentenorganisaties ISO en LSVb over eventuele knelpunten. Dan bespreken ze of er aanvullende maatregelen nodig zijn om bijvoorbeeld de kans op een goede baan te vergroten.
Ze gaan met elkaar in overleg over de definities die ze hanteren. Wat is bijvoorbeeld een ‘baan op niveau’? Bij het beoordelen van opleidingen kijken ze daarnaast naar de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. Voor een opleiding als filosofie kun je de arbeidsmarkt immers moeilijk inschatten.
Het plan is er gekomen op aandringen van VVD. Die wilde dat opleidingen bij tijd en wijle hun reden van bestaan zouden aantonen. Voor nieuwe opleidingen bestaat zo’n toets allang: voordat die van start mogen, moeten ze bewijzen dat ze in een behoefte van studenten en werkgevers voorzien. Waarom zouden bestaande opleidingen dan tot in de eeuwigheid overeind mogen blijven, ook als ze studenten opleiden voor de werkloosheid?
Aansluiten op arbeidsmarkt
Minister Bussemaker vreesde te veel administratieve lasten als opleidingen nog een toets moesten doorstaan, naast bijvoorbeeld de zesjaarlijkse accreditatie, de prestatieafspraken en toezicht van de Onderwijsinspectie. Het kabinet wil de administratieve rompslomp juist terugdringen.
Maar ze liet zich toch overtuigen en nam een motie van VVD en D66 over, die iets milder was geformuleerd. De twee fracties vroegen haar om regelmatig te bekijken of opleidingen nog “aansluiten op de arbeidsmarkt en maatschappij”. Daartoe heeft ze dus afspraken gemaakt met de vier organisaties.
De onrust over de relevantie van opleidingen vlamde weer op toen de arbeidsmarkt voor psychologen minder rooskleurig bleek dan werd voorgespiegeld. Na hevige kritiek op de voorlichting gaan de partijen ook daarover met elkaar in gesprek.
Grootst mogelijke keuzevrijheid
De koepelorganisaties en studenten lijken niet van plan om zomaar kleine opleidingen te sluiten als die eens wat minder relevant lijken. Ze onderstrepen dat “de grootst mogelijke keuzevrijheid voor studenten cruciaal is”. Jongeren moeten een opleiding niet alleen met het verstand kiezen, “maar ook met het hart”. Dan zou de kans op succes het grootst zijn.
Overigens krijgen hogescholen en universiteiten straks ook meer vrijheid van de minister bij het starten van nieuwe opleidingen, die nu de zogeheten ‘macrodoelmatigheidstoets’ moeten doorstaan. Als de onderwijsinstellingen eenmaal hebben aangetoond dat ze genoeg rekening houden met de relevantie en de arbeidsmarkt, hoeven ze dat niet telkens weer uitgebreid aan te tonen. Ook kan de minister voor sommige soorten opleidingen ontheffing van de toets geven, als er overduidelijk behoefte aan is.