De VU is eindelijk geslaagd voor de instellingstoets kwaliteitszorg onderwijs. Vandaag heeft de accreditatie-instelling NVAO definitief het groene licht gegeven. Rector Vinod Subramaniam: “Dat we zijn geslaagd voor de toets heeft vooral een psychologisch effect. Het is een pluim op onze hoed en bevestigt dat we met ons onderwijsbeleid op de goede weg zijn.”
In de dagelijkse praktijk zal er weinig veranderen legt beleidsmedewerker Jikke Bekker uit. “Sinds 2011 mochten we al met een lichtere vorm van visitatie van opleidingen werken in afwachting van het behalen van de instellingstoets. Als we nu niet waren geslaagd, hadden we echt een probleem, want dan hadden alle opleidingen opnieuw een uitgebreide accreditatie moeten ondergaan.”
Geslaagd onder voorwaarden
De teleurstelling was twee jaar geleden groot toen de VU nog niet helemaal klaar bleek voor het halen van de instellingstoets. Bij de komst van de commissie Ritzen toen werd geconstateerd dat de VU al grote stappen vooruit had gezet, maar men vond het vooral nog een papieren werkelijkheid. De commissie wilde graag zien hoe de goede voornemens in de praktijk zouden uitpakken. Daarom slaagde de VU onder voorwaarden.
Aan die voorwaarden heeft de VU nu voldaan. Zo vond de visitatiecommissie onder meer dat bestuurlijk niet duidelijk genoeg was geregeld wie eindverantwoordelijk is voor het onderwijs. Ook zouden opleidingen tussentijds geëvalueerd moeten worden en niet alleen bij de externe visitaties om de zes jaar.
“Die midterm reviews waren al opgenomen in ons systeem van kwaliteitszorg om te kijken of aanbevelingen uit de visitatie daadwerkelijk zijn doorgevoerd en om te checken of de opleiding nog up to date is. De voorwaarde van de commissie was een bevestiging dat het goed was dit expliciet op te nemen in onze regels voor kwaliteitszorg”, aldus Bekker.
Duidelijke verantwoordelijkheid
Ook is volgens de rector de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs nu duidelijk geregeld. “Elke faculteit heeft een portefeuillehouder onderwijs en de positie van de opleidingsdirecteur is helder vastgelegd. Waar het om gaat is dat er bij een probleem in het onderwijs niet alleen alarmbellen gaan rinkelen, maar er ook daadwerkelijk iets wordt gedaan om het probleem op te lossen. Daar kunnen opleidingscommissies ook een belangrijke rol bij spelen.”
De rector vindt dat de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs niet een kwestie van regeltjes en procedures moet zijn, maar dat het vooral gaat om een mentaliteit. “Onderwijs is de kernactiviteit van de universiteit. Dat hoort bij ons allen tussen de oren te zitten. Ik merk ook dat de cultuur aan het veranderen is. Vroeger zagen bijvoorbeeld veel mensen de verplichting om de basiskwalificatie onderwijs te halen als van bovenaf opgelegde betutteling. Nu merken docenten dat het leuk en inspirerend is.”
De commissie Ritzen heeft deze verandering in cultuur ook gesignaleerd, zo zei Ritzen aan het eind van de visitatie: “We treffen een cultuur aan van openheid, transparantie en delen van good practices. Een lerende universiteit die bereid is tot luisteren en veranderen.”
Centralisme
Volgens sommige mensen leidt de instellingstoets tot een steeds meer centraal bepaald onderwijsbeleid. Tenslotte is nu het college van bestuur eindverantwoordelijk voor het hele onderwijs. Maar daar is Subramaniam het niet mee eens. “Elke opleiding heeft zijn eigen dynamiek en kenmerken. Die vrijheid moeten ze vooral behouden, want het bestuur hoort zich niet met de inhoud te bemoeien. Maar er zijn wel een aantal minimale kwaliteitseisen waaraan iedereen moet voldoen. En we hebben wel een VU-visie op onderwijs, bijvoorbeeld dat in iedere opleiding serieuze aandacht bestaat voor academische vorming. Maar hoe, dat bepalen de docenten van de opleiding zelf. Dat noem ik niet centralistisch. De VU kent geen van bovenaf opgelegd didactisch onderwijssysteem.”
Onderaf
En aan een zeker centralisme valt niet te ontkomen, vult Bekker aan. “De overheid heeft een heleboel richtlijnen opgesteld waaraan opleidingen moeten voldoen. Binnen de VU vertalen we die richtlijnen op hoofdlijnen voor alle opleidingen op dezelfde manier. Daar hebben we bijvoorbeeld het handboek onderwijskwaliteit voor.”
De commissie Ritzen constateert juist ook betrokkenheid van onderaf. Volgens de commissie staat het bestuur open voor dialoog. En is er veel kritische zelfreflectie, ruimte voor gesprek en het uiten van frustraties.
Een van de voorbeelden om betrokkenheid van onderop te organiseren is het netwerk KnowVU, waarin seniordocenten hun ervaringen delen.