Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
22 december 2024

Campus
& Cultuur

Wim Noomen in 2005

‘Ik ben niet bang voor de afrekening’

HERPUBLICATIE - November 2005. Wim Noomen neemt afscheid als bestuursvoorzitter van de VU, na meer dan 40 jaar aan diezelfde universiteit te hebben gestudeerd en gewerkt. Aan de hand van de tien geboden een gesprek over groeien, werken en geloven.

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Inmiddels heeft de Vrije Universiteit vele geloven onder haar dak. Ik ervaar dat als een rijkdom, op één voorwaarde: dat je als verantwoordelijk universiteitsbestuur nooit wegloopt van die officiële doelstelling die we als VU hebben: het dienen van God. Het komt er nu op neer dat ik zeg: persoonlijk geloof ik in God en in Jezus Christus, maar de tijd is zo veranderd dat ik dat niet meer verwacht van of opleg aan de ander. Tegelijk maak ik wel duidelijk dat ik voor dat verhaal stá.

Wim Noomen – 1942-2022
Wim Noomen kwam in 1964 als student naar de VU en bleef er 40 jaar. Hij werd achtereenvolgens wetenschappelijk medewerker, universitair hoofdddocent, hoogleraar en ten slotte, van 1996 tot 2005, voorzitter van het college van bestuur. Ter gelegenheid van zijn overlijden nu een herpublicatie van het interview bij zijn afscheid als voorzitter.

“Je moet altijd kunnen blijven aangeven wat het belang van de VU is. Iedereen zou moeten zeggen: wanneer deze universiteit verdwijnt, is dat een verarming van de samenleving. Dan kom je bij christelijke wetenschap, ja.

“Een voorbeeld: ik heb geen enkel probleem met een hoogleraar beleggingsleer, maar het is niet de bedoeling dat hij de studenten een aantal beleggingstrucjes leert. Ik verwacht van die hoogleraar in elk geval dat hij vragen aan de orde stelt over het effect van het verschijnsel beleggen op de ontwikkeling van de samenleving. Kun je geen vraagtekens zetten bij de manier waarop mensen zich via beleggen willen verrijken, ten koste van de ontwikkeling van andere delen van de wereld? Als dat niet aan de orde wordt gesteld, ben je niet meer geloofwaardig als bijzondere instelling.”

II Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

“De laatste tijd heb ik steeds meer belangstelling voor sculpturen. Op een tentoonstelling in Parijs zag ik jaren geleden een kolossaal gouden ei, van de Roemeense beeldhouwer Branco. Mijn dochter van dertien vond er geen bal aan, gewoon een ei, maar ik vond het prachtig. Ik ga niet over kunst in discussie, kan ook moeilijk uitleggen waarom ik iets mooi vind. Hetzelfde had ik toen ik voor het eerst een werk van Anselm Kiefer zag, in het Stedelijk Museum. Het was een kolossaal paneel, ik ontwaarde er enkele kerktorens op die er helemaal niet waren, stond er heel lang heel geboeid naar te kijken en kwam niet verder dan te zeggen: ‘Dit vind ik echt mooi…’

“Ja, ook een christen kan van kunst houden, ondanks dit gebod. Het besef dat er meer is dan je eigen wereld, dat je kunt genieten van wat anderen doen. Troost? Voor als het tegenzit? Het zit me nooit tegen…

‘Je moet God niet voor je eigen karretje spannen wanneer je weet dat die kar niet deugt’

“Voor mij zegt dit tweede gebod nog iets anders: je moet je niet willen bemoeien met afgoden. Een hedendaagse afgod zou het grote geld kunnen zijn – de oude bijbelse mammon. Curieus is dat in een van de evangeliën wordt gezegd: ‘Maakt uw vrienden met behulp van de onrechtmatige mammon.’ Je moet je dus niet blind staren op het grote geld, maar als je er iets leuks mee kunt doen voor de ander is daar geen bezwaar tegen. In de tijd van het volk Israël was het een goed gebruik om een deel van de oogst ter beschikking te stellen van de armen. Of ik vind dat iedereen een deel van zijn salaris zou moeten afstaan voor goede doelen? Het gaat mij niet aan wat mensen met hun geld doen; maar als je opgegroeid bent in de traditie van omzien naar de vreemdelingen, de armen, de verdrukten, dan moet je er wat voor over hebben. Je kunt wel een prachtige bidder zijn, maar er worden ook daden verwacht.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Dat wordt veel te snel geassocieerd met: je mag niet vloeken. Maar vloeken ligt wat mij betreft meer in de sfeer van onbeschaafd optreden en gebrek aan zelfdiscipline. Het is niet essentieel in de context van de tien geboden.

“Waar het wel om gaat: je moet God niet voor je eigen karretje willen spannen wanneer je weet dat die kar niet deugt. Neem de kruistochten, en Godfried van Bouillon met zijn leus: ‘God wil het’. Hoe kan God nu willen dat je mensen in het Verre Oosten een kopje kleiner maakt? Dát is voor mij het ijdel gebruiken van Gods naam. Een eigentijds voorbeeld is George Bush. Ook hij schijnt met zoveel woorden gezegd te hebben: ik handel in opdracht van God. Bush put inderdaad uit min of meer dezelfde inspiratiebronnen als ik, maar ik heb thuis al heel vroeg geleerd: wij zijn en blijven gereformeerd, maar wij hebben de wijsheid niet in pacht. We moeten erkennen dat er andere opvattingen bestaan dan die van ons. Dat is het nare in de discussie met fundamentalisten, en Bush is in dat opzicht een fundamentalist: zij zijn niet bereid om ook maar een centimeter ruimte te geven aan andere opvattingen.

“Na 11 september vond ik dat echt een probleem, ook in de discussie die we hier hebben gehad aan de VU. Er was een situatie ontstaan die geen nuance toeliet. Je was of voor of tegen de moslims. Maar ik ben er zelf niet klaar mee wanneer je zegt: dit is goed en dat is fout. Je hebt toch de verantwoordelijkheid om na te gaan waarom iets fout kan gaan. Mocht dan de conclusie zijn: er is geen enkele reden om zo’n krankzinnige aanslag te plegen, anders dan jouw opvatting van het geloof, dan houdt de discussie op. Maar op het moment dat je constateert dat bepaalde revolutionaire bewegingen heel duidelijk verklaarbaar zijn vanuit de ongelijke verhoudingen tussen arm en rijk in de wereld – dan wordt de discussie genuanceerder. Die nuance laat de fundamentalist niet toe.”

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“Ik ga nog elke zondag naar de kerk, steeds minder om de preek en steeds vaker om het orgel. Zo kom ik regelmatig in de Westerkerk, met Jos van der Kooij als organist; die speelt mooier dan menig predikant kan preken.

“De laatste jaren is het iets minder geworden, maar meestal werkte ik zo’n 75 tot tachtig uur per week. Tot zaterdagavond tien uur. Een enkele keer trakteerde ik mezelf op een vrije zaterdagavond. Dan kon ik geen beter programma voor de televisie bekijken dan een show met André van Duin, of een of andere stomme film – dat je je niet hoefde in te spannen. Als ik hier de deur dichtdeed, zat ik ‘s avonds thuis nog wel wat te werken, maar niet met een stressgevoel omdat het moest, waarschijnlijk alleen omdat ik het leuk vond. Het scheelt natuurlijk wel dat ik alleen thuis was, niemand die vroeg: moet je nou alwéér werken?

“De laatste tijd krijg ik steeds mensen langs die zich kennelijk ernstig zorgen maken over wat ik na 1 november ga doen. Maar ik houd alles af: eerst eens kijken wat zich aan leuke en nuttige taken voordoet. Want dat moet wel, structuur in mijn nieuwe leven aanbrengen. Er is niets ellendiger dan opstaan met de gedachte: wat zal ik vandaag eens gaan doen?”

V Eer uw vader en uw moeder

“As je advies nodig hebt, zijn we er voor je; je moet het zelf uitvinden – zo waren mijn ouders. Dus hadden wij geen moeite om onze vader en moeder te eren. Ik kom uit een klassiek gereformeerd, Amsterdams gezin, opgegroeid in de periode van verzuiling. We lazen dus de Trouw en de NCRV-gids. Maar ook de Volkskrant, Haagse Post en Vrij Nederland, want mijn vader vond dat hij goed geïnformeerd moest zijn. Hij was penningmeester van de Nederlands Christelijke Grafische Bedrijfsbond. Mooi voorbeeldgedrag was dat, wat je vanzelf gaat overnemen. Vrijwel elke avond trok hij het land in naar ledenbijeenkomsten. Op zaterdagmiddag zat hij thuis verborgen achter een grote stapel kranten. Mijn moeder zorgde voor de kinderen – vier dochters en twee zonen. Mijn tweelingzusje is in 1986 overleden.

‘Stond ik daar als arme Wimpie de schoenen van acht mensen te poetsen’

“Een harmonieus gezin, hoewel… Ik herinner me – al wordt het ontkend door mijn zusjes die nog leven – dat ík altijd de boodschappen moest doen en mijn moeder hielp met afwassen. En dat de hele familie op zaterdagavond naar ‘Negen heit de klok’ op de radio luisterde, terwijl ik als arme Wimpie in de keuken de schoenen van acht mensen stond te poetsen. Maar ja, ik deed dat gewoon, zei nooit: ‘nu ben jij aan de beurt’, dus de anderen vonden het wel makkelijk. En ik vond het raar dat mijn moeder het anders allemaal alleen zou moeten doen.

“Elke zondag maakten mijn broer en ik een lange wandeling met onze vader, steevast eindigend in een van de Amsterdamse kerken. Wat het geloof betreft, is dat misschien wel mijn redding geweest. We werden geconfronteerd met de echte kanseltijgers van toen: dominee Overduin die in Dachau had gezeten, dominee Van Andel, professor Ridderbos, allemaal keien van predikanten. Bovendien waren er overwegend prima organisten, en zo’n hele dag met je vader was alleen al een feest. Als ik dat vergelijk met de verhalen van leeftijdgenoten die in dorpen zijn opgegroeid en elke zondagochtend en zondagmiddag naar dezelfde predikant moesten luisteren – daar raak je wel sneller op uitgekeken.

“Eer uw vader en uw moeder heeft ook betrekking op het tweede deel van je leven: de zorgen die je krijgt als je ouders ouder worden, hulpbehoevend en bedlegerig. Al kost het veel tijd, je mag ze niet in de steek laten. Mijn vader kreeg vlak na zijn pensioen een bepaalde vorm van Parkinson. Hij bleef thuis, maar kon op den duur vrijwel niets meer. Dat was een grote last voor mijn moeder. In 1988 is hij overleden. Mijn moeder overleed vorig jaar, ze was bijna 94, en tot haar negentigste ging het erg goed. Daarna begon ze te kwakkelen; ze kreeg een lichte attaque, had problemen met zien. De laatste twee jaar van haar leven woonde ze in een verzorgingstehuis. We hadden een bezoekschema, ik ging meestal de hele zaterdag of zondag. Dat heb ik heel lang kunnen doen, en ik heb het gelukkig nooit als corvee opgevat.

“Mijn eigen kinderen? Ja hoor, die eren mij ook wel. Ik heb twee dochters, van 30 en 24 jaar. Ze zijn gezond, eigenwijs, zelfstandig. Onze manier van omgaan met elkaar ligt meer in de sfeer van maatjes dan in die van gezagsverhoudingen.”

VI Gij zult niet doodslaan.

“Mijn moeder was vanuit haar geloof een fel tegenstander van euthanasie. ‘Ik heb het leven gekregen, ik moet het niet willen nemen.’ Maar ze was ook nuchter genoeg om zich situaties te kunnen voorstellen dat anderen er anders over denken. Zeker mensen op haar leeftijd. Want als je het gevoel hebt dat je helemaal ‘op’ bent, kun je je wel gaan afvragen: wat is nu nog de zin en betekenis van mijn leven? Ook voor mij is het onderscheid tussen geven en nemen essentieel. Ik kan er wel begrip voor opbrengen dat artsen – uit mededogen met degene die ligt te lijden – zeggen: we kunnen op een menslievende manier ervoor zorgen dat het leven beëindigd wordt. Maar ik zal er zelf denk ik niet voor kiezen.

“Ik had ontzettend veel bewondering voor de vroegere onderwijsminister Jo Cals, die op latere leeftijd kanker kreeg en morfine weigerde om zijn pijn te onderdrukken omdat hij dan niet meer het contact met zijn omgeving kon onderhouden. Buitengewoon dapper. Dat vind ik zo ingewikkeld bij het euthanasievraagstuk: iedereen moet zich meer dan honderd procent bewust zijn van het onherroepelijke. Bij een natuurlijk overlijden – zeker als het om jonge mensen gaat – is dat al moeilijk. Na tien dagen denk je: nu is het wel genoeg geweest, laat hem of haar nu maar terugkomen. Als je dan zelf een leven beëindigt…”

VII Gij zult niet echtbreken

“Toen onze kinderen tien en vier jaar waren, zijn we gescheiden. De communicatie was helemaal op, Het was beter zonder ruzie uit elkaar te gaan dan de kinderen in zo’n gespannen situatie groot te brengen. Het was een worsteling ja, maar niet met mijn geloof. God zegt weliswaar dat het niet mag, en het voelt ook als een nederlaag, maar op deze manier doorgaan is ook geen teken van zorgvuldig met elkaar omgaan. Ik zie dit gebod meer als de opdracht om het zo lang mogelijk samen te proberen.

‘In Amsterdam heb ik kennisgemaakt met een intellectuele vorm van geloof’

“Ik heb het gereformeerde geloof nooit met schuldgevoel geassocieerd. Ik kén het wel, de kerken waar je zondags werd toegesproken als zondaar. Maar door mijn opvoeding in Amsterdam heb ik kennisgemaakt met een intellectuele vorm van geloof, een rationeler omgaan met geloofsvraagstukken. Wij zijn opgegroeid met een godsbeeld waarin liefde tot de mens op de voorgrond stond, minder een wrakende god. Sinds het overlijden van mijn moeder heb ik veel over het einde nagedacht. Ik ben niet bang voor een finale ‘afrekening’. Ik weet dat ik iets te verantwoorden heb, ik zal mijn verhaal moeten houden, maar ik kan dat verhaal wel kwijt.”

VIII Gij zult niet stelen

“Ik was een weekend weggeweest, jaren geleden, kwam bij mijn flat terug en dacht: merkwaardig, het licht in het halletje brandt… Binnen bleek de hele zaak overhoop te zijn gehaald. Mijn primaire gevoel was: er zijn vreemden op mijn grondgebied geweest, hoe durven ze. De psychologische schade was groter dan de materiële: een doosje met oude munten dat ik geërfd had. Het was net na mijn scheiding, ik woonde in de Bijlmermeer, was zo arm als een rat. Een ernstige teleurstelling voor de inbrekers.

“Bisschop Muskens van Breda heeft ooit gezegd dat mensen best een brood mogen pikken als ze geen geld hebben. Toen dacht ik: daar mis je een geweldige kans. Als mensen arm zijn, is er altijd nog de kerk om ze van hun levensbenodigdheden te voorzien. Het maakt niet uit of de arme een gelovige is. Je hebt de plicht om een ander niet schuldig te laten worden aan een misdrijf. Gij zult niet stelen, dat is niet alleen een gebod voor het individu maar ook een opdracht aan de samenleving: zorgen dat het niet hóéft te gebeuren.

“Ik geloof dat ik toch predikant had moeten worden. Als jongen heb ik dat overwogen, maar na een kritische zelfanalyse concludeerde ik dat ik uitsluitend predikant wilde worden in een mooie grote kerk met een mooie kansel en een prachtig orgel, en dan zou ik de gemeente eens flink toespreken. Maar de meeste predikanten beginnen in een kleine gemeente – geestelijke starters zou je ze nu kunnen noemen, die aan pastorale kennisvalorisatie doen. En je krijgt te maken met amateurorganisten, ziekenbezoek, begrafenissen… zou ik dat als 25-jarige leuk vinden? Ik dacht van niet.”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste.

“In de ogen van anderen is het soms noodzakelijk om een verborgen agenda te hebben om je doel te bereiken. Het zal wel naïviteit zijn, maar ik heb geen verborgen agenda’s, nooit gehad ook. Nee, dat is geen parmantig gedoe, het zit kennelijk niet in mijn karakter. Ik heb nooit in die zin strategisch geopereerd dat ik mezelf de vraag moest stellen of ik nog wel op een integer spoor zat. Ik heb een allergie voor wantrouwen binnen organisaties. Als mensen het gevoel hebben: laat ik mijn mond maar houden, want wat ik zeg zou zich wel eens tegen mij kunnen keren – dat is een organisatie waarin ik niet kan werken. Het komt helaas af en toe voor, maar ik heb naar vermogen geprobeerd daar een eind aan te maken.

‘Goed dat ik toch wat meer omzichtige bestuurders om mij heen heb, ja’

“Dat geldt ook voor mijn contacten met andere bestuurders, of het ministerie. Toen het onderwijsministerie de opleiding Gezondheid en Leven afwees, stond ik op het standpunt: nu praat ik geheel niet meer met deze staatssecretaris. Het is over en uit, ik voel me genaaid, belazerd, noem maar op. Andere collegeleden vonden dat niet verstandig: we moeten die lijn met het ministerie toch openhouden met het oog op de toekomst. Maar ik voelde daar geen fluit voor. We hebben die man van het begin tot het eind geïnformeerd. We hebben van hem nooit een duidelijk signaal gekregen van ‘hou maar op, want ik krijg het er niet doorheen’. Als je dan toch zo’n afwijzing krijgt, houdt het voor mij op. Goed dat ik toch wat omzichtigere bestuurders om mij heen heb? Ja, ha!, dat kun je wel zeggen, anders zou het een zootje zijn geworden.'”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

“Verlangen naar bezit? Nee, dat ken ik niet. Tot groot ongenoegen van mijn dochters moet ik bij elke verjaardag zeggen: ik hoef niets, doe maar weer een paar zakdoeken. ‘Je hebt nog geen dvd-speler, geen droger’, zeggen ze dan. Maar ik mis dat ook niet. Nee, zelfs geen orgel. Dan zou ik nog liever les nemen, en dan af en toe heel mooi spelen, op een mooi groot orgel, in een mooie grote kerk.”

Reageren?

Houd je bij het onderwerp, en toon respect: commerciële uitingen, smaad, schelden en discrimineren zijn niet toegestaan. Reacties met url’s erin worden vaak aangezien voor spam en dan verwijderd. De redactie gaat niet in discussie over verwijderde reacties.

Velden met een * zijn verplicht
** je e-mailadres wordt niet gepubliceerd en delen we niet met derden. We gebruiken het alleen als we contact met je zouden willen opnemen over je reactie. Zie ook ons privacybeleid.