Het is een van de raadsels in de kenniseconomie: waarom groeien academische start-ups zo zelden uit tot een groot bedrijf? Nieuw onderzoek leidt tot zes aanbevelingen.
Al jaren hoopt de overheid dat universitaire vondsten tot nieuwe bedrijfjes leiden, zodat er weer een nieuwe Philips of TomTom in Nederland ontstaat. Dat is goed voor de werkgelegenheid.
Denk aan Berlijn of Silicon Valley
Die nieuwe bedrijfjes zijn er wel, ze groeien alleen niet door. “En iedereen heeft een uitgesproken mening waardoor dat komt”, zegt Derek Jan Fikkers van Technopolis Group, dat het probleem voor de overheid tegen het licht hield. “Maar het blijft meestal bij anekdotes. Harde gegevens ontbreken.”
Zo leeft in kringen van beleidsmakers het idee dat kleine start-ups vaak naar het buitenland vertrekken omdat ze daar meer mogelijkheden hebben. Fikkers: “Denk aan Berlijn of Silicon Valley. Maar toen wij aan betrokkenen vroegen welke bedrijfjes er waren vertrokken, konden ze met zijn allen maar vijf voorbeelden noemen. Sommigen van de oprichters wisten bovendien al van tevoren dat ze naar het buitenland wilden: hun bedrijfjes waren alleen maar een vehikel.”
Het is een voorbeeld van gebrek aan feitenkennis over academische start-ups, meent Fikkers. Hij en zijn collega’s doen een paar aanbevelingen aan overheid en universiteiten.
1) Zorg dat buitenlandse kenniswerkers makkelijker naar Nederland mogen komen. Fikkers: “Alle bedrijven hebben een gebrek aan bèta-technische medewerkers, dus start-ups ook. Nu duurt het al snel een maand of zes voor een kenniswerker van buiten de EU hierheen mag komen. Dat is voor een jong bedrijf soms een half leven. Bovendien moet zo’n kenniswerker een hoog salaris krijgen en moet het bedrijf aantonen dat het financieel stabiel is. Dat is voor jonge start-ups allemaal lastig. We horen echt tranentrekkende verhalen van bedrijfjes die door de bureaucratische molen van de IND heen moeten.”
2) Geef beter les in ondernemerschap. “Twente en Delft zijn er wel goed in, maar door de bank genomen kan het echt een slag beter”, aldus Fikkers. “Financiers klagen over de ondernemersvaardigheden van oprichters. Academici moeten zo vroeg mogelijk aan de markt gaan denken.”
3) Laat universiteiten beter samenwerken in het beheer van patenten en het helpen van nieuwe bedrijfjes. “Veel mensen gaan er vanuit dat er een nationaal ‘ecosysteem’ voor start-ups bestaat”, zegt Fikkers, “maar dat blijkt er helemaal niet te zijn. Een investeerder kent de start-ups van één of hooguit twee universiteiten en dat is het. De interessante ideeën van andere universiteiten ziet hij niet. Je kunt beter een klein aantal landelijke technology transfer offices hebben voor verschillende onderzoeksgebieden dan één office per universiteit. Dan krijg je een kritische massa die er in Nederland nu nog niet is.”
4) Beter opletten. Of zoals in de aanbevelingen staat: “Zorg voor een snellere identificatie van vermarktbare vindingen en geef vermarkting als overweging aan de onderzoeker mee.” Er ligt bij universiteiten en hogescholen kennis op de plank die best tot een bedrijfje kan leiden. Desnoods met enige aanmoediging.
5) Zorg dat de feiten en cijfers beter op orde zijn. “De overheid zou een soort dashboard moeten ontwikkelen, zodat het ecosysteem van start-ups beter in de gaten kan worden gehouden. Hoeveel bedrijfjes gaan nu werkelijk naar het buitenland? Hoeveel worden er opgestart en hoe snel groeien ze? Hoeveel financiering is er beschikbaar?”
6) Laat de overheid op alle niveaus beter samenwerken. Nu werken de ministeries van OCW en EZ soms langs elkaar heen, terwijl provincies en Europa ook hun eigen beleid voeren. Voor een start-up is het moeilijk om de mogelijkheden te zien.
Staatssecretaris Sander Dekker heeft het rapport ‘De knelpunten voor doorgroeiende academische start-ups in Nederland’ vandaag naar de Tweede Kamer gestuurd.