Het onderwijs van de toekomst kan meer aansluiten op de arbeidsmarkt, op maatschappelijke uitdagingen of op de wensen van individuele studenten, staat in de langverwachte Toekomstverkenning. Nu is de politiek aan zet.
Na maanden vertraging heeft demissionair minister Robbert Dijkgraaf de Toekomstverkenning naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin onderzoekers een blik werpen op het mbo, hoger onderwijs en de wetenschap in het jaar 2040.
“Een belangrijk gegeven is dat er straks meer banen dan mensen zijn”, reageert minister Dijkgraaf in een interview met het HOP. “Waarschijnlijk gaan we naar een tijd van structurele arbeidsmarkttekorten. Dan wordt de vraag: moeten we jongeren nog steeds de gelegenheid geven om te kiezen waar ze zin in hebben? Of moet je die keuzevrijheid kanaliseren?”
Voor hun Toekomstverkenning (‘Vandaag is het 2040’) verzamelden de onderzoekers allerlei ideeën in een reeks bijeenkomsten met studenten, docenten, onderzoekers en andere geïnteresseerden. In hun rapport buigen ze zich bovendien over de vergrijzing, migratie, polarisatie en andere ontwikkelingen.
Er waren vijf onderzoeksbureaus bij betrokken: KBA Nijmegen, ResearchNed, CHEPS, Andersson Elffers Felix (AEF) en het Kohnstamm Instituut. Ze zien uiteindelijk drie rode lijnen.
Meer of minder vrijheid
Toekomstige bewindslieden zouden de nadruk kunnen leggen op de arbeidsmarkt en economie. Studenten krijgen dan minder vrijheid om te studeren wat ze willen, want er moeten meer studenten voor techniek, zorg en onderwijs kiezen. Er is in dit perspectief minder ruimte voor ongebonden wetenschappelijk onderzoek.
Een tweede perspectief kijkt vooral naar maatschappelijke uitdagingen. Daarin spelen dus niet alleen de economie en arbeidsmarkt een rol, maar bijvoorbeeld ook klimaatverandering, voedselzekerheid en gelijke kansen. Opleidingen met een numerus fixus moeten bijvoorbeeld meer aandacht schenken aan ‘transparante en valide selectie’ van studenten.
Het derde perspectief zet de individuele talenten centraal. Studenten krijgen veel vrijheid en het aanbod van opleidingen volgt de vraag. Er wordt meer geld uitgetrokken voor ongebonden onderzoek.
Op gespannen voet
Daar horen allemaal politieke keuzes bij. Soms staan ze met elkaar op gespannen voet, soms sluiten ze elkaar niet uit. Zorgvuldige selectieprocedures bij fixusopleidingen zouden bijvoorbeeld in alle perspectieven passen.
Aan de hand van deze Toekomstverkenning wilde minister Dijkgraaf zijn eigen koers uitstippelen, maar inmiddels is het kabinet gevallen en doet hij dat niet meer. In een brief aan de Tweede Kamer noemt hij alleen welke afwegingen de politiek moet maken.
Bindend studieadvies
Het bindend studieadvies en selectie aan de poort kunnen bijvoorbeeld prestatiedruk opleveren: “Wanneer vinden we dat deze maatregelen studenten uitdagen en wanneer gaan maatregelen de grens over naar opjagen?” Eerder deze week heeft de Tweede Kamer besloten om discussies over het bindend studieadvies door te schuiven tot na de verkiezingen.
En moet de overheid het aantal opleidingsplaatsen beperken bij opleidingen die minder goed op de arbeidsmarkt aansluiten? Dijkgraaf: “Wat betekent dit voor het wetenschappelijk onderwijs dat juist niet beroepsgericht is?”
Talenten koesteren
Voor het onderzoek van de toekomst kun je zulke vragen ook stellen. “We moeten er in elk geval voor zorgen dat het vak van wetenschapper aantrekkelijk blijft en dat we al onze talenten koesteren”, schrijft Dijkgraaf.
Volgens de minister vragen maatschappelijke uitdagingen om zowel fundamenteel als praktijkgericht onderzoek. Daartoe moeten mensen beter samenwerken binnen organisaties, maar zulke samenwerking is volgens hem ook van belang “tussen mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten en met bijvoorbeeld organisaties voor toegepast onderzoek en maatschappelijke partijen”.
Verder onderstreept hij dat bepaalde keuzes al een beetje zijn gemaakt. “Het kabinet heeft de investeringen in bèta en techniek substantieel verhoogd met de sectorplannen, het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap en het Nationaal Groeifonds.”
Bekostiging
Op de financiering komt het ministerie nog terug. Met name de universiteiten willen graag een stabielere financiering, zodat ze minder afhankelijk zijn van studentenaantallen. Hetzelfde geldt voor hogescholen in krimpregio’s. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Eerder legde Dijkgraaf aan de Tweede Kamer uit dat het budget van zijn ministerie nu eenmaal afhangt van het aantal leerlingen en studenten. Dus als een deel van de bekostiging stabieler wordt, dan wordt een ander deel noodzakelijkerwijs flexibeler. Het is ook de vraag wat dat zou betekenen voor de toegankelijkheid van het onderwijs.