Het Interstedelijk Studenten Overleg luidt de noodklok over studentenstress. Het veegde eerder onderzoek bij elkaar en maakt daaruit op dat de geestelijke nood snel moet worden aangepakt. Maar zijn de gepresenteerde cijfers wel betrouwbaar?
Studenten zouden steeds meer last hebben van stress en burn-outklachten, maar in mei kon het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu dit niet beamen na een inventarisatie van eerdere onderzoeken. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek waren veel minder alarmerend. Bovendien gebruikten de onderzoekers allemaal andere meetinstrumenten en liepen ook hun definities van stress, burn-out en depressie sterk uiteen. Dat was verwarrend bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten én in het publieke debat.
Op aandringen van de Tweede Kamer werkt het RIVM daarom aan een vervolgonderzoek: een ‘kwantitatieve nulmeting’ naar studentenwelzijn met een helder begrippenkader en meetinstrumentarium. Dat onderzoek moet komend najaar zijn afgerond. Op basis daarvan wil minister Van Engelshoven eventueel nadere maatregelen nemen. In de tussentijd bespreekt ze wel met de instellingen hoe die studenten met problemen een steuntje in de rug kunnen geven.
Burn-out
Het ISO vindt dat allemaal veel te lang duren en besloot om de resultaten van 18 eerdere onderzoeken naar studentenwelzijn alsnog zelf te combineren tot landelijke cijfers. Conclusie: de helft van de studenten zou last hebben van “problematische stress”, een derde van “psychisch gerelateerde klachten, zoals concentratieproblemen, faalangst en depressie”, en 15 procent loopt een serieus risico op “burn-out”.
Het representatieve onderzoek van het CBS, waaruit blijkt dat het aantal 18- tot 25-jarigen met psychische problemen de afgelopen tien jaar maar “heel licht” is gestegen – van 8,8 naar 10,9 procent – is niet meegenomen in de ISO-analyse.
ISO-voorzitter Kees Gillese benadrukt desgevraagd dat hij het heel belangrijk vindt dat het RIVM aanvullend onderzoek doet. “Het verschijnt helaas pas eind volgend jaar. Je moet inderdaad erg voorzichtig zijn met een vergelijking van deze onderzoeken, maar er helemaal niets mee doen, dat is het andere uiterste. Als je de resultaten naast elkaar legt, dan geeft dat misschien geen representatief, maar wel een breed beeld van de problematiek. En die moet volgens ons snel worden aangepakt. Zie het als een tussenstap, in afwachting van het complete landelijke beeld.”