Joyce Sombroek, arts-assistent en 2 keer beste hockeykeepster van de wereld, won vorige week tijdens het Nieuwjaarsgala de StudenTalentprijs.
Je bent ambassadeur voor drie goede doelen. Wat houdt dat in?
“Een paar keer per maand doe ik iets voor een van die organisaties. Wat dat is, wisselt erg. Voor stichting Achterstevoren, een initiatief van twee tienermeiden, help ik om wensen van zieke kinderen uit te laten komen. Bij Spieren voor Spieren en de Edwin van der Sar Foundation ben ik aanwezig bij evenementen of houd ik een praatje voor een wisselend publiek. De Edwin van der Sar Foundation zet zich in voor jongeren met niet-aangeboren hersenletsel. Zo beginnen we binnenkort een bewustzijnsactie om kinderen ervan te overtuigen dat het dragen van een helm op de fiets stoer en niet nerderig is. Zo’n cultuuromslag is mogelijk: een paar jaar geleden droeg niemand nog een helm tijdens de wintersport.”
Word je door veel goededoelenorganisaties benaderd?
“Bij de goede doelen die ik kies, komen de dingen samen waar ik van hou. Sport en geneeskunde. Vooral rondom de Olympische Spelen kreeg ik veel verzoeken. Ik moet ook vaak nee zeggen. Dat moest ik in het begin wel leren. Ik krijg vooral veel mailtjes van kinderen. Die vragen of ik training wil komen geven. Dat doe ik wel bij goede doelen en hockeyclubs, maar niet voor individuele keepers. Dan is het einde zoek. Mijn beperking zit vooral in mijn agenda. Ik focus me nu op mijn werk als arts in ziekenhuis Amstelland. Ik maak weken van vijftig uur.”
In mei ben je gestopt met hockeyen vanwege een chronische heupblessure. Heeft je werk bij de goede doelen je geholpen om dat te relativeren?
“Los van die heupblessure: mijn studie geneeskunde hielp daar altijd al bij. Op zondag verloren we misschien een wedstrijd, maar op maandag stond ik weer gewoon in het ziekenhuis. Sport betekende veel voor me, ik deed er alles voor. Maar het blijft maar een spelletje. Uiteindelijk zijn je gezondheid en geluk belangrijker dan winnen.”
Geneeskunde staat niet bekend als een makkelijke studie. Hoe combineerde je die studie met topsport?
“Vooraf heb ik altijd gezegd dat ik binnen tien jaar wilde afstuderen, dat is gelukt. Rondom grote toernooien moest ik wel mijn studie een tijdje stilzetten. Ik vond het allebei leuk, daardoor kon het. De sport vanwege de fysieke inspanning, de studie voor de geestelijke uitdaging. De VU en VUmc hebben me erg geholpen. Ik ging vaak met mijn studieadviseur in overleg. Soms mocht ik vervangende opdrachten maken of deed ik een vak in de vakantie. En het was een kwestie van hardwerken en veel plannen. Ik moest ook prioriteiten stellen: van het studentenleven heb ik niet veel meegekregen. En vakanties schoten er ook vaak bij in. Als je ergens voor gaat, is dat een bewuste keuze. Dan moet je niet klagen over de dingen die je niet kunt doen.”
Wat is zwaarder? Studeren in combinatie met topsport of als beginnend arts werken?
“Topsport voelde nooit als een verplichting, zelfs als ik keihard moest trainen. Dat was een hobby waar ik mijn werk van gemaakt had. Twee ballen in de lucht houden was soms zwaar, ik was altijd aan het rennen. Al wordt er voor een topsporter veel voor je gefaciliteerd. Als we intern zaten op trainingscentrum Papendal werden alle maaltijden verzorgd en moest ik verplicht twee uur rusten op mijn kamer. Nu werk ik meer uren, maar heb ik vaker ’s avonds en in het weekend vrij. Laten we het erop houden dat het allebei hard werken is.”