Universiteiten en hogescholen mogen zelf bepalen hoe ze het bindend studieadvies toepassen. Maar minister Van Engelshoven vindt de onderlinge verschillen nu wel heel erg groot.
Het bindend studieadvies is bedoeld om snel te kunnen beoordelen of studenten ongeschikt zijn voor een opleiding en of ze mogelijk de verkeerde studiekeuze hebben gemaakt. Maar het is de vraag of dat lukt. Minister Van Engelshoven liet uitzoeken hoe het bsa in de praktijk werkt. Wat blijkt: het beleid van de instellingen verschilt enorm.
Onvoldoende compenseren
Het begint al met de hoogte van de bsa-norm. Die varieert bij de onderzochte instellingen (zes hogescholen en vijf universiteiten) van 36 tot 60 punten. Bij hogescholen is de norm gemiddeld wat hoger dan bij universiteiten.
Die norm staat niet op zichzelf. Daarom hebben de onderzoekers ook gekeken naar de verschillende voorwaarden en criteria die bepalend zijn om de bsa-norm te kunnen halen. Denk onder meer aan compensatieregelingen, herkansingsmogelijkheden en verplichte vakken. Iedere instelling vult dit anders in, blijkt uit het onderzoek. Alleen bij drie hogescholen kunnen studenten een onvoldoende compenseren met een voldoende, en geen enkele onderzochte universiteit stelt vakken verplicht voor het bsa.
Gesprek bij vertraging
Ook de studiebegeleiding verschilt sterk per instelling. Terwijl de meeste hogescholen uit zichzelf coachingsgesprekken organiseren met vertraagde studenten, doen universiteiten dit pas als een student daar expliciet om vraagt. Ook worden studenten na een negatief bsa vaak niet doorverwezen naar een andere studie en verdwijnen ze uit beeld.
Dat is zorgelijk, schrijft minister Van Engelshoven aan de Kamer. Ze wil dat instellingen studenten met studievertraging beter begeleiden en hen na een negatief bsa helpen met het vinden van een andere opleiding. “Een belangrijke functie van het bsa is om ervoor zorgen dat de juiste student op de juiste plek komt”, aldus de minister.
Te veel ernaast
Toch lukt het niet altijd om studenten binnenboord te behouden die het niveau van de opleiding best aankunnen. Hogescholen en universiteiten zien met lede ogen aan dat deze groep door gewenningsproblemen of te veel nevenactiviteiten een negatief bsa krijgt, aldus de onderzoekers.
Instellingen denken volgens de minister goed na over hoe zij het studiesucces kunnen vergroten en wat daarbij de rol is van het bsa. “Een diverse invulling van het beleid rond het bindend studieadvies zal blijven bestaan”, aldus Van Engelshoven. Maar de onderlinge verschillen zijn naar haar smaak nu “wel heel erg groot”. Ze wil dat universiteiten en hogescholen hun ervaringen met het bsa meer gaan delen om zo van elkaar te leren.
Soepele bsa
Zelf heeft de minister er nooit een geheim van gemaakt dat ze het bsa wil versoepelen. Een norm van 60 studiepunten geeft eerstejaars volgens haar te weinig ruimte om fouten te maken. Daarom moest de landelijk norm omlaag naar 40 studiepunten, zei ze onverwachts bij de opening van dit collegejaar. Dat zag de Kamer niet zitten en ook de instellingen reageerden verontwaardigd.
Ze kondigde aan dat ze de hoogte van de norm zal blijven volgen in haar jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen. Ook het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek houdt de vinger aan de pols. De onderzoeksresultaten worden volgend jaar verwacht.
Instemming studenten
In haar brief reageerde de minister nog op eerdere vragen en moties van de Tweede Kamer. GroenLinks vroeg haar eerder dit jaar om studenten instemmingsrecht te geven over het bsa. De medezeggenschap mag nu al advies geven over het onderwijs- en examenreglement (OER) waarin ook regels voor het bsa staan, luidt haar antwoord. Bovendien blijkt dat dit onderwerp helemaal niet hoog op de agenda van de medezeggenschap staat. Daar moet ook maar eens verandering in komen, vindt van Engelshoven.
En kunnen studenten met een functiebeperking uitgezonderd worden van het bsa, was een andere vraag van GroenLinks. Geen goed idee, vindt de minister. Instellingen kunnen voor hen namelijk al een aangepaste norm kiezen. Ze ziet niets in het expliciet uitsluiten van groepen.
Haar reactie op de PVV, die haar vroeg om de hoogte van de bsa-norm over te laten aan de instellingen zelf, is kort: “Dit onderzoek geeft hogescholen en universiteiten de handvatten om verder aan de slag te gaan met dit onderwerp.”