De felle strijd om onderzoeksgeld heeft gevolgen voor de academische vrijheid, betoogt wetenschapsgenootschap KNAW. Wetenschappers raken steeds meer ingeperkt door allerlei eisen en voorwaarden.
Nederlandse wetenschappers roepen het al jaren: onze middelen zijn te schaars. Zolang de bekostiging vanuit de overheid achterblijft, slalommen velen van hen van projectsubsidie naar projectsubsidie. Daarvoor kloppen ze in groten getale aan bij financiers als NWO of ZonMW.
Geld en ruimte
Maar die budgetten zijn voor het overgrote deel gereserveerd voor strategisch-thematisch onderzoek, schrijft een commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in een woensdag verschenen rapport. Dan kun je als wetenschapper dus niet je eigen onderzoeksthema kiezen.
Dat heeft gevolgen voor de academische vrijheid, waarschuwt de KNAW. Dat begrip houdt in dat wetenschappers in alle vrijheid onderzoek kunnen doen, hun bevindingen kunnen delen en erover kunnen lesgeven.
Essentieel is het kunnen doen van ‘ongebonden onderzoek’, dat voortkomt uit nieuwsgierigheid. Daar moeten overheid en instellingen dus ook genoeg geld en ruimte voor beschikbaar stellen, benadrukken de commissieleden. Begin vorig jaar concludeerde een (andere) KNAW-commissie nog dat het “evenwicht” in de wetenschap volledig zoek was.
Spanningsvelden
Niet dat thematisch onderzoek altijd verkeerd is, maar er is wel een spanningsveld, “tussen academische vrijheid enerzijds en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschap anderzijds”. En zo zijn er wel meer spanningsvelden, bijvoorbeeld omdat aan strategisch onderzoek vaak ook bedrijven en andere partijen meewerken. Denk bijvoorbeeld aan samenwerking met oliebedrijven of farmaceuten.
Daar moet de wetenschap niet te afhankelijk van worden, waarschuwen de rapportschrijvers. Ze vrezen niet alleen voor onwenselijke invloed op het onderzoek zelf, “maar ook op de wetenschappelijke onderzoeksagenda of het curriculum”.
Begrenzing
Een andere zorg van de commissieleden is de zogeheten ‘inbeddingseis’ voor het aanvragen van een Veni- en Vidi-subsidie. Wetenschappers moeten tegenwoordig een verklaring hebben van een onderzoeksinstelling waaruit blijkt dat ze gebruik mogen maken van de faciliteiten (Veni) of dat ze aanspraak maken op een vast contract (Vidi). Het is een idee van NWO en ZonMW, onder meer om de stormloop op onderzoeksgeld in te dammen.
Maar maakt dat wetenschappers niet te afhankelijk van de steun van de beoogde instelling, vraagt de commissie zich af. Deze subsidies zijn immers bedoeld voor “talentvolle en creatieve onderzoekers om hun eigen, vernieuwende onderzoekslijn uit te voeren”. Dan kan zo’n eis worden gezien als een “begrenzing” van de academische vrijheid.
Paradox
Het rapport werpt in de epiloog nog een aantal lastige vervolgvragen op. Zoals: hoe kan de academische vrijheid worden beschermd tijdens samenwerking met onvrije landen? Hoe kunnen wetenschappers zelfcensuur weerstaan als hun onderzoeksresultaten een deel van het publiek niet bevallen? En wat is de verantwoordelijkheid van studenten bij het beschermen van niet alleen hun eigen academische vrijheid, maar ook die van hun docent?
De KNAW zal de komende tijd vaker (online) over academische vrijheid in gesprek gaan. Voor die discussies dient het nieuwe rapport als “voorzet”.
“Dit is een onderwerp dat altijd weer terugkomt, altijd in nieuwe contexten bediscussieerd zal moeten worden, en dat steeds aan herijking onderhevig is”, zei KNAW-president Ineke Sluiter bij de presentatie afgelopen woensdag. Ze noemde het een paradox dat academische vrijheid “een vrijheid is die je vaak het best beschermt door je er als overheid niet mee te bemoeien”.
Beïnvloeding
Het is overigens niet de eerste keer dat een KNAW-commissie zich over de vrije wetenschapsbeoefening buigt. Dat gebeurde in 2018 ook al, toen een Kamermeerderheid vreesde dat wetenschappers gebukt gingen onder zelfcensuur en een gebrek aan diversiteit van perspectieven.
De conclusie luidde destijds: het is in principe prima gesteld met de onafhankelijkheid van Nederlandse wetenschappers, maar pas op dat het toegenomen belang van projectfinanciering niet leidt tot “onwenselijke beïnvloeding”.