Intimidatie en machtsmisbruik, slechte begeleiding en geroddel. Dat zijn de issues die steevast naar boven komen als je academici vraagt naar de werksfeer op universiteiten. Veertig procent van de universiteitsmedewerkers heeft last (gehad) van sociale onveiligheid.
Maar het kan ook anders. Met het online document ‘lab-filosofie’ bijvoorbeeld, dat elk jaar door de onderzoeksgroep wordt herzien. Of met jaarlijkse sessies waarin wetenschappers openlijk bespreken wat er misging het afgelopen jaar, of met een cursus met hypothetisch gekozen voorbeelden over de dilemma’s waarmee je als onderzoeker worstelt.
Goed en integer onderzoek
Voor psycholoog Hans IJzerman waren zijn eerdere ervaringen binnen de wetenschap aanleiding om een lab-filosofie op te stellen. In dit online bestand komt expliciet aan de orde wat de groep onder goed en integer onderzoek verstaat, en waar de prioriteiten liggen: bij onderzoek dat bijdraagt aan een meer inclusieve wereld waarbij de data door iedereen te raadplegen zijn. Ook staat er wat je moet doen als je fouten van collega’s ontdekt of het niet eens bent met hun werkwijze: het melden en elkaar op constructieve wijze tegenspreken. Maar je leest ook meer praktische dingen, zoals templates voor mastertheses, een handleiding over data delen, hoe je andere partijen bij je onderzoek betrekt en wat er wordt besproken in de dagelijkse meetings.
“Werksfeer en wetenschappelijke integriteit hangen nauw samen, dat blijkt elke keer weer uit onderzoek. En vanwege de hiërarchische verhoudingen in de academische wereld zijn het geen onderwerpen waarvan je kunt denken dat het vanzelf wel goedkomt”, stelt IJzerman die nu leidinggeeft aan het Co-Re Lab aan de Université Grenoble Alpes, dat onder meer onderzoek doet naar de regulatie van lichaamstemperaturen tussen romantische partners. Hij werkte eerder aan de VU en de universiteiten van Tilburg en Utrecht.
Sfeer van inclusiviteit
IJzerman: “Bovendien veranderen de normen snel, bijvoorbeeld op het gebied van open science. Dan is het goed om heel helder te hebben hoe wij als groep in die ontwikkelingen staan.”
Het document lab-filosofie begint zo: ‘Research is incredibly hard. There are a near infinite number of paths one can take within the same project.’ Om te zorgen dat de onderzoekers van IJzerman op cruciale punten dezelfde afslag nemen, krijgt elk nieuw groepslid het 15 pagina’s tellende document te lezen en spreekt het door met een van de groepsleden. Een van de doelen is ‘to make science as fair, efficient and informative as possible.’
‘Het expliciet verwelkomen van niet-dominante groepen kan een veilige haven bieden’
Het hele document ademt een sfeer van inclusiviteit, expliciet wordt gesteld dat het lab een plek is waar alle goede onderzoekers zich welkom moeten voelen, ongeacht hun ras, geloof, sekse, seksuele oriëntatie of uiterlijk. Dat is belangrijk, stelt de groep in een gezamenlijke reactie, omdat de geschiedenis keer op keer uitwijst dat er op het gebied van gelijkheid niks gebeurt als je niet duidelijk stelling neemt. “We zien daar dagelijks de gevolgen van in ons werk”, stellen de onderzoekers, “wetenschappers vormen een eenzijdige groep, onderzoekspoplulaties zijn eenzijdig en er is eenzijdige benadering van onderzoeksvragen.” IJzerman zelf hoopt dat het expliciet verwelkomen van niet-dominante groepen een veilige haven kan bieden voor deze groepen die zich vaak niet gehoord of vertegenwoordigd voelen in de wetenschap.
Er zijn overigens wel verschillen tussen het Franse academische systeem en dat in Nederland: in Frankrijk krijgen wetenschappers eerder een vaste baan en dat is een reden waarom de druk om te presteren onder deze groep wat minder hoog is. “Maar dat geldt niet voor promovendi en postdocs, die moeten concurreren in een internationaal klimaat en staan op dezelfde manier onder druk als in Nederland”, aldus IJzerman.
De lab-filosofie van IJzermans groep won een aanbeveling van de Society for Improvement of Psychological Science.
Open onderzoeksklimaat
“Als ik die berichten lees over de slechte werksfeer in de wetenschap, ben ik geneigd om te denken dat dat bij ons niet speelt”, zegt Wiesje van der Flier, wetenschappelijk directeur van het Alzheimer Centrum Amsterdam, waar ruim honderd onderzoekers werken. “Maar dat is natuurlijk precies waar het misgaat. Ik ben de een van de bazen, hoe kan ik nou zeker weten of mensen in mijn team zich veilig voelen?”
Dat was de reden dat Van der Flier begon met de met-de-billen-blootsessies. Daarin bespreken de groepsleden eens per jaar dingen die het afgelopen jaar misgingen. De senioronderzoekers nemen daarbij het voortouw: “Als wij onze fouten of dilemma’s delen met de groep, durven jongere onderzoekers dat hopelijk ook.”
Van der Flier hoopt een onderzoeksklimaat te scheppen waarin mensen fouten mogen maken. “Het gaat om de grijstinten”, zegt ze, “om slordigheden of fouten die per ongeluk in het onderzoek zijn geslopen. Hoe ga je daarmee om?”
Ze noemt een waargebeurd voorbeeld: een paar jaar geleden had ze een abstract ingediend voor een congres en iemand van de groep rekende haar berekeningen nog eens na en vond niet wat zij had gevonden.
“We hebben een moreel probleem”, zei de onderzoeker heel voorzichtig.
“Nee, er is geen moreel probleem, ik heb een fout gemaakt”, zei ik, “en dat gaan we rechtzetten. Ik was blij dat ze me erop wees, daardoor heb ik de analyse kunnen aanpassen.”
‘Nee, er is geen moreel probleem, ik heb een fout gemaakt’
Of een promovendus komt er bij een vervolgartikel achter dat ze in een eerder artikel een fout heeft gemaakt. Wat doe je dan?
“We hebben de editor gebeld”, zegt Van der Flier, “die begon ons omstandig te prijzen voor het feit dat we zelf belden. Vanzelfsprekend leek ons. Vervolgens vroeg hij of de fout consequenties had voor de conclusies. Dat was niet het geval. Daarom stelde hij voor om in dit geval geen erratum te publiceren.”
Klagen mag
Dit zijn voorbeelden die wetenschappers uit allerlei vakgebieden zullen herkennen. Maar het bijzondere aan de aanpak van Van der Flier is dat ze niet wil dat haar onderzoekers in hun eentje gaan worstelen met zo’n dilemma: “Ik denk dat de sfeer in een onderzoeksgroep gebaat is bij openheid. Iedereen maakt fouten. Het is beter als we die met elkaar delen.”
Ook klagen of om hulp vragen mag in de groep van Van der Flier. “Iedereen werkt keihard. Het is logisch dat dat soms te veel wordt, ik hoop dat mijn team zich vrij voelt om daar met mij of anderen over te praten.”
Van der Flier kiest er bewust voor om niet een nieuwe gedragscode op papier te zetten: “Alles staat al op papier, gedragscodes, ethische codes, onderzoekscodes. En toch gaan er veel dingen niet goed in de wetenschap. Ik denk dat de groepscultuur veel belangrijker is en onderling vertrouwen krijg je niet door een document op te stellen.”
Kamergenoot aanspreken op integriteit
“Er is veel haat en nijd tussen wetenschappers”, zegt psychiater Joeri Tijdink, werkzaam voor de VU-afdeling Filosofie en de afdeling Ethiek, Recht en Humaniora van AmsterdamUMC. Hij onderzoekt de werkcultuur in de academische wereld en is auteur van het boek Wetenschappers op de sofa, hoe te overleven op de universiteit.
Samen met zijn voormalig promovendus Tamarinde Haven gebruikte Tijdink zogeheten moral case deliberations, een methode waarmee wetenschappers onderling over morele dilemma’s op het gebied van wetenschappelijke integriteit kunnen praten. Bijvoorbeeld: je kamergenoot neemt het niet zo nauw met de wetenschappelijke integriteit. Wat doe je? “Door daar samen over te praten ontstaat er ruimte voor reflectie”, vertelt Tijdink, “daardoor kunnen wetenschappers betere keuzes maken als ze in zo’n soort situatie terechtkomen.”
Tijdink hoopt dat dit soort gesprekken normaler wordt, ook binnen onderzoeksgroepen. Maar dat vergt nog een behoorlijke cultuuromslag. “Daar is vaak niet de tijd en de ruimte voor”, stelt hij.
‘Aan soft skills ontbreekt het nogal in de wetenschap, en dan druk ik me voorzichtig uit’
Een cursus die Tijdink met Haven samen ontwikkelde is Superb Supervision. “Promovendi krijgen vaak te weinig begeleiding en dat komt deels doordat de begeleiders niet goed weten hoe je dat doet. Je bent gepromoveerd en dan moet je ineens andere promovendi gaan begeleiden. Niemand die je vertelt hoe”, stelt Tijdink. Deze cursus wordt inmiddels aangeboden aan de VU, Amsterdam UMC, UvA en Universiteit Twente.
Uit de verhalen die Tijdink van jonge wetenschappers hoort, blijkt dat zijn cursussen hard nodig zijn. “Aan soft skills ontbreekt het nogal in de wetenschap”, zegt hij, “en dan druk ik me voorzichtig uit.”
Weinig reflectieve leiders
De cursussen die Tijdink ontwikkelde zijn vooral gericht op jonge wetenschappers, terwijl veel problemen zich juist voordoen bij hoogleraren en groepsleiders. Tijdink: “De academische leiders zijn de cultuurdragers van een afdeling. Sommigen van hen zijn nogal zelfingenomen en weinig reflectief. Die gaan vermoedelijk niet op cursus, want die vinden van zichzelf helemaal niet dat ze moeten veranderen.”
Dan verandert er dus nooit iets. Tijdink: “Het gaat langzaam, maar je kunt wel iets veranderen. Bijvoorbeeld door in het selectiebeleid voor leidinggevende functies niet alleen mee te nemen of iemand een goede onderzoeker is met mooie publicaties, maar ook of iemand kan leidinggeven en met mensen kan omgaan.”
En wat wetenschappers al veel helpt, is reflectie, ervaart Tijdink. “Het is heel belangrijk om negatieve ervaringen te delen, anders word je cynisch en put het je emotioneel uit. Jonge wetenschappers weten vaak niet waar ze terechtkunnen met hun verhaal. Die onderlinge herkenning is een belangrijk element in onze cursus.”