Het thema van het Déjà VU-festival is belonging. Wat betekent dat voor jou?
“Het gaat erom dat je een plek vindt waar je een connectie kunt vinden met anderen zonder dat je hoeft in te boeten op jezelf. Dat je je ergens oké voelt, maar vooral ook liefde voor jezelf voelt. En het mag soms ook ongemakkelijk voelen, want als je niet uitgedaagd wordt is er niet zoveel aan. Het is niet hetzelfde als je thuis voelen, maar het raakt er wel aan: ergens opgenomen worden, jezelf toelaten om ergens bij te horen. Het zit ook heel erg van binnen, dat gevoel van belonging. En de taal heeft een belangrijke rol. Als je het een beetje fileert: be – in longing – of… er spreekt een verlangen uit.”
Heb jij je hier zelf thuis gevoeld tijdens je Vrije Schrijverschap?
“Jeetje. Hm… Ik heb hier niet echt een vaste plek gehad, waardoor het soms wat versnipperd voelde. Maar ik ben altijd al een beetje een loner geweest. Niet met de status van een zielige outsider hoor, ik ben ook gewoon heel sociaal en kan me goed in groepen bewegen. Waar ik wel last van had is dat ik altijd wil zijn zoals mijn omgeving, maar ik ben geen student meer – alleen voelde ik me wel zo als ik hier rondliep, terwijl ik misschien meer bij de docenten hoor. Dan dacht ik soms: wat ben ik nou eigenlijk?”
In je gedicht Polyglot schrijf je dat je jezelf de ene na de andere taal hebt aangeleerd: ‘die van nette kleren/die iets van je huid compenseren […] de taal van opgeheven hoofd en rechte rug/en net doen alsof.’ Heb je het gevoel dat je jezelf vaak hebt moeten aanpassen om ergens bij te horen?
“Ja, zeker. Dat gedicht gaat ook veel over code switching. Ik denk dat iedereen daar in meer of mindere mate mee te maken heeft, dat je beoordeeld wordt op bepaalde kenmerken. Misschien minder als je zeven vinkjes hebt, dat weet ik niet. Het zijn bewuste en soms ook onbewuste mechanieken. Dat je weet dat je serieuzer wordt genomen als je wat netter praat bijvoorbeeld. Ik betrap mezelf daar weleens op, dat ik net een andere profielfoto neerzet als ik een zakelijk gesprek heb. Zo manoeuvreer je een beetje door het leven.”
In de literaire wereld lijken prominente plekken toch vooral nog gedomineerd door witte mannen. Hoe is het om als vrouw van kleur daar een plek in te proberen te vinden?
“Ik zit nu eigenlijk prima op een plek die ik met een aantal mensen zelf heb gecreëerd. Ik kom uit een onconventioneel deel dat lang ook geen literatuur mocht heten. In die zin heb ik het me wel eigen gemaakt ergens niet bij te horen. Het literaire landschap is ingewikkeld en niet altijd superverwelkomend voor mensen die van een andere kant komen. Het is een aparte wereld, ik zal niet ingaan op het hele politieke gedoe ervan.”
In 2018 won je een Black Achievement Award voor je bijdrage aan de kunst en cultuur. Werken zulke awards niet in de hand dat mensen van kleur worden uitgesloten van ‘reguliere’ awards zoals de Nobelprijzen?
“Het is er juist een reactie op. Zo’n prijs is in het leven geroepen omdat men constateert dat veel mensen niet mee worden meegenomen in andere prijzen – omdat ze niet in het vizier zijn, of omdat hun werk nog niet wordt erkend door de traditionele kunst- en cultuurinstituten. Als je ziet wat voor mensen die prijzen krijgen… ze hebben enorme oeuvres, maar worden niet gezien door het witte establishment. Net als je de BET Awards [Black Entertainment Awards, red.] hebt in Amerika omdat zwarte artiesten niet meedongen.”
Bij de Grammy’s maken ze ook onderscheid tussen beste album, artiest, en nummer enerzijds en beste urban album, urban artiest en urban nummer anderzijds. De kritiek daarop is dat vaak alle zwarte artiesten worden weggezet in de urban categorie en de witte artiesten gaan met de reguliere prijzen naar huis.
“Toch worden ze op deze manier wel uitgelicht, dat is belangrijk. Het gaat ook om zichtbaarheid, en wat ze binnen een bepaalde gemeenschap betekenen.”
Vind je het weleens vervelend wanneer ze vragen naar het vrouw-zijn en vrouw van kleur-zijn, alsof dat de belangrijkste pijlers van je identiteit zijn?
“Meestal verwerk ik dat gewoon in mijn teksten. Ik word weleens ergens aan tafel uitgenodigd om over die thema’s te praten, maar dan denk ik: mijn medium is spoken- wordgedichten, afgeronde teksten, daar ben ik het best in. Ik vind interviews best lastig. En ik merk dat ik snel word geframed. Dus ja, ik vind het lastig. Want voordat ik het weet ben ik iemand die het alleen maar over kleur heeft of hoe het is om vrouw te zijn. Dat je als spreekbuis wordt gebruikt voor een bepaalde groep mensen, dat ben ik helemaal niet. Er wordt vaak gezegd dat ik een geëngageerde schrijver ben, mijn vrienden zeggen dan: hoe komen ze erbij! Je schrijft over dingen die je bezighouden, net zo goed over de liefde, opvoeding, Amsterdam, lichamen, eten. Maar ik zal altijd die geëngageerde schrijver zijn. Mijn identiteit wordt al snel door mijn kleur en mijn gender bepaald.”
Aan het begin van het academisch jaar zei je dat je op zoek wilde naar de ontbrekende verhalen. Is dat gelukt? Hoe vond je die?
“Het is niet echt de taak van een Vrije Schrijver, maar ik vond het heel leuk om gewoon in de hal te gaan staan. Dan keek ik hoe mensen met elkaar omgingen, waar ze heen liepen, wie met elkaar praten, wie niet. Ik heb vooral veel geobserveerd, ook tijdens colleges: wie gaat waar zitten in het lokaal, hoe is de dynamiek. Ik heb een soort patchwork gekregen aan verhalen die ik hoorde bij de verschillende evenementen: de expositie over dekolonisatie, de opening van de VU Pride Library. En in de colleges ook: er kwam een jongen naar me toe om te zeggen dat hij heel anders denkt dan ik, dat “wij in Brabant” dat heel anders doen, maar dat hij het wel interessant vond om te horen wat ik te zeggen had. Toen dacht ik: wat waardevol dat zo iemand op een universiteit in contact komt met iemand die zo ver van hem af staat en vice versa, het is net zo interessant voor mij. Het contact met de studenten is me erg bijgebleven.”
Wat viel je daarin op? Wat hield hen bezig?
“Ik denk dat deze generatie met veel meer is opgezadeld, en dat allemaal onder de deken van de pandemie. Het is misschien makkelijk om te zeggen dat de ene generatie het zwaarder heeft dan die ervoor, vorige generaties hadden een economische crisis, syfilis, Spaanse griep. Maar ik heb mijn hele studententijd niet nagedacht over het klimaat, sigarettenbutts gooide je gewoon op straat. Ik had niet het idee dat mentale weerbaarheid in mijn tijd werd besproken. Eenzaamheid was ook veel stigmatiserender, het is iets meer uit die taboesfeer gekomen. Mensen hebben het nu veel sneller over grensoverschrijdend gedrag, de zeven vinkjes, gendervrijheid, dekolonisatie. Het gaat deze generatie niet alleen om de vraag hoe ze ergens toe kunnen behoren, maar ook hoe de rest erbij kan horen. Ze letten meer op elkaar. Maar de volgende vraag is wel: waar kunnen al die mensen terecht?”
Wat zou je een volgende Vrije Schrijver willen meegeven?
“Ga buiten het curriculum, buiten wat er van je verwacht wordt. Het is heel waardevol om je oor te luisteren te leggen en te horen wat er leeft. De afwezigheid in de colleges was soms best groot. Dan bleek soms na doorvragen dat iemand in grotere problemen zat. Als je interesse toont in anderen, wordt je veel verteld. En als je dingen wilt organiseren: betrek studenten erbij. Hoor van hen wat ze graag van jou zouden willen, wat jij kunt bijdragen. En begin op tijd aan het essay, haha.”
Het essay is het VU-geschenk van de Vrije Schrijver in de vorm van een boekje, uitgegeven door VU University Press.