Een sneeuwstorm heeft tegen eind december altijd wel iets gemoedelijks. Wanneer de wind zich in de krochten en kerven van de stal nestelt om het op een onheilspellend huilen te zetten, klinken de stemmen binnen alleen maar menselijker.
En dat terwijl in de stal alleen maar dieren aanwezig zijn. Een ezel, een paard, drie varkens, zes schapen, een kraai, twee geiten, een buurtkat, een zooitje kippen en een os. Die laatste heeft, zoals wel vaker, het woord.
“Vanavond hebben er twee mensen op de deuren van onze stal geklopt”, loeit de os. “Een zwangere vrouw en een timmerman. Ze zijn op zoek naar een veilig heenkomen, dus ze willen in onze stal overnachten.”
Het is doodstil in de stal. Iedereen kijkt ademloos naar de os. Hij kent de wetten van de retorica als geen ander en weet zich vrijwel altijd in het centrum van de belangstelling te manoeuvreren. Ook zijn markante uiterlijk – geblondeerde manen en een paar puntige hoorns – voorziet hem van de nodige aandacht.
Ooit was de os een stier. Toentertijd verloor hij regelmatig zijn zelfbeheersing, vooral bij het zien van de kleur rood. Sinds zijn castratie zou hij volgens sommige stalbewoners milder zijn geworden. Andere dieren, vooral de varkens, vinden de os nog steeds een heetgebakerd beest met agressieproblemen.
Toch zijn de meesten in de stal steeds meer te spreken over de os. Zeker wanneer het gaat over de mensen die, zoals hij zegt, de stal dreigen te overspoelen.
“In principe heten wij iedereen van harte welkom”, vervolgt de os. “Maar als wij onze deuren wagenwijd openzetten voor deze timmerman en zijn vrouw, zullen zij langzaam maar zeker de baas worden in onze stal. Ze zullen van ons profiteren.”
Er gaat een golf van schrik door de stal. Kippen beginnen paniekerig door elkaar heen te kakelen. Zijn hun eieren nog wel veilig met mensen in de buurt?
De drie varkens worden er vooral knorriger op. Nog maar kortgeleden trokken zij aan de touwtjes, maar nu voert de os dus de boventoon. En dat terwijl die rund klinkklare onzin verspreidt volgens de varkens. Eén schraapt zijn keel om een weerwoord te geven.
“Die timmerman heeft gezegd dat ze slechts voor één nachtje willen blijven, zodat zijn zwangere vrouw veilig kan bevallen. Als de storm is gaan liggen, dan vertrekken ze weer.”
De os begint te bulderen van het lachen. “En jij gelooft dat? Wat zijn jullie varkens toch naïef. Hij heeft nota bene zelf gezegd dat zijn vrouw hier zal bevallen. Dat kind zal geboren worden in ons hooi. Het zal mee-eten uit onze voederbak. Het zal onze slaapplek inpikken.”
“Hij heeft gelijk!” krast de kraai. “Eerst komt het kind, daarna volgen de ouders van die timmerman, daarna de grootouders en ga zo maar door. Uiteindelijk zullen er zo duizenden mensen naar onze stal afreizen.”
De chaos is nu compleet in het eikenhouten hutje. Alle beesten loeien en mekkeren in paniek, totdat de luide stem van de os een einde maakt aan de kakafonie.
“We zullen maatregelen moeten treffen zodat we niet ten prooi vallen aan de mensheid. Daarom heb ik een echte kanjer bereid gevonden om ons door deze mensencrisis heen te loodsen.”
Een van de dieren strompelt door het hooi naar voren. Het is de ezel.
Er klinkt geroezemoes. De ezel staat in de stal niet bekend als bijzonder slim. Koppig, dat is ze wél volgens velen.
Zoals altijd voelt de os het ongemakkelijke sentiment feilloos aan. Hij neemt nog een paar keer het woord ‘kanjer’ in de bek en zegt dat de ezel grote plannen heeft om “onze stal weer van ons te laten zijn.”
De beesten brommen instemmend, opdat de os het woord met een gerust hart over kan geven aan de ezel. Ze ziet er wat verloederd uit, met manen die moedeloos langs haar nek hangen. Ook haar bek hangt lamlendig omlaag. In de futloze vlezige massa, rustend als een zak hooi op een viertal hoeven, zijn haar priemende, vurige ogen een baken van energie. Ze schieten schichtig door de stal heen en weer terwijl de ezel aan het woord is.
“Op dit moment is onze stal te aantrekkelijk, waardoor er heel veel mensen op ons afkomen. We zitten in een enorme crisis.”
“Maar er hebben toch maar twee mensen onderdak aangevraagd?” probeert een van de varkens. “Dat kun je geen crisis noemen.”
De ezel laat zich niet van haar stuk brengen. “De dieren hier ervaren wel dat er een crisis is. Of niet soms?”
Het zestal schapen begint enthousiast te blaten. “Zo is het! Vol is vol!”
Gesterkt door haar klapvee gaat de ezel verder. “Om onze stal te beschermen heb ik hard gewerkt aan mensencrisisnoodmaatregelen. Mijn eerste plan is om bordjes op de deur te timmeren waarop mensen kunnen lezen dat we werken aan hun terugkeer. Dat was een ideetje van een stal verderop.”
“O, zulk soort bordjes heb ik anders nooit gezien”, merkt de buurtkat verontwaardigd op. “Die bestaan helemaal niet.” Ook een van de varkens heeft z’n bedenkingen. “Wie moeten die bordjes eigenlijk op de deur spijkeren als we die timmerman niet binnenlaten?”
De ezel gaat onverstoorbaar verder. “Daarnaast heb ik in een brief aan de boerderij-eigenaar gevraagd of ze minder mensen naar ons kunnen toesturen. Daar heb ik nog geen reactie op ontvangen.”
“Maar hij gaat daar toch helemaal niet over?” vraagt er één. “Dit zijn plannen van niks.” roept een ander. “De mensen gaan ons overmeesteren!” jammert een derde.
Precies op dat moment klinkt er hard gebons op de schuurdeuren, onmiskenbaar afkomstig van een menselijke vuist.
“Daar heb je ze al!” klinkt het melancholisch in de hoek van de kippen. Om de gemoederen te sussen, loopt de os daadkrachtig op het geklop af. Als hij de deur opent, kijkt hij in het gezicht van drie getinte mannen. Ze hebben allen een barok gedecoreerd kistje vast.
“Heren, welkom!” De os zet een stap opzij, zodat de drie mannen naar binnen kunnen lopen. “Maak het jezelf aangenaam.”
Een paar seconden is het verbouwereerd stil, daarna barst er een bom los. “Waarom mogen zij wel naar binnen? Ze zijn zelfs met één meer!”
Ze staat er onbeholpen bij, de ezel, maar zo goed en kwaad als het gaat dient ze de tierende beestenbende van repliek. “Jullie moeten begrijpen: deze mannen brengen rijkdommen mee. Goud, wierook, mirre. Bovendien zijn dit drie wijzen. Die maken onze stal slimmer, opdat wij onze concurrentiepositie ten opzichte van andere stallen behouden.”
“Maar onze stal moest toch juist minder aantrekkelijk worden?” mekkert een geit. Als de ezel zegt dat dat voornemen alleen voor ‘gelukszoekers’ geldt, komt de beestenboel tot een kookpunt. “Deze mensen zullen net zo goed onze schaarse ruimte innemen! Die arme timmerman en zijn vrouw liggen nu buiten in de kou. Waarom zijn zij niet welkom?”
“Alle mensen zijn welkom, maar sommige mensen zijn meer welkom dan anderen.”
De ezel en de os verloren hun overwicht en de andere boerderijdieren gooiden de deuren van hun stal open voor de timmerman en zijn vrouw. Er werd een grote rode loper uitgerold, tot razernij van de os. En de ezel? Die vond het allemaal maar ongeloofwaardig, dat eind goed, al goed.
“Ik ook”, gaf het paard toe, “maar daar is het een kerstverhaal voor. Wie over de werkelijkheid wil lezen, slaat maar een krant open.” En de ezel knikte instemmend.