Hoogleraren mogen best een bijbaan of nevenfunctie hebben, mits ze daar maar open en duidelijk over zijn. Dat was de strekking van een debat in Spui 25 gisteren over het onderzoek dat de Groene Amsterdammer op 27 november publiceerde.
Volgens dat onderzoek heeft ruim tachtig procent van de 5.800 hoogleraren aan Nederlandse universiteiten een nevenfunctie, maar wordt een derde van die functies niet vermeld op hun websites, terwijl dat volgens de integriteitsregels wel zou moeten.
Belangenverstrengeling tussen wetenschap en commercie
De vraag waar een forum, bestaande uit UvA-hoogleraar economie Arnoud Boot, hoogleraar ethiek Frans Brom (Utrecht), Frank Miedema van het Universitair Medisch Centrum Utrecht en rector van de Universiteit Twente Ed Brinksma, zich over boog, was of hierdoor een belangenverstrengeling tussen wetenschap en commerciële doelen dreigt.
“Nee”, stelde rector Brinksma. “Als universiteit moeten we wel samenwerken met het bedrijfsleven. De overheid, gesteund door de belastingbetaler, wil nu eenmaal niet al het onderzoek aan de universiteiten financieren. Dus moeten we wel andere partners vinden. En in de praktijk levert dat meestal goed onderzoek op, mits er vooraf duidelijke en transparante afspraken zijn gemaakt.”
Nu haalt de Universiteit Twente zo’n derde van haar inkomsten, zo’n honderd miljoen euro, uit onderzoek in opdracht van derden. Zijn ervaring is dat er binnen één categorie potentiële gevaren van belangenverstrengeling zijn.
Eigen bedrijf
“Je moet opletten bij wetenschappers die een eigen bedrijf willen beginnen. Die krijgen commerciële belangen bij hun onderzoeksresultaten. Wij maken daar harde afspraken over. In principe mogen ze een jaar lang een dubbelfunctie hebben, maar dan moeten ze kiezen tussen wetenschapper zijn of ondernemer worden.”
“Bovendien mogen ze in die periode hun promovendi niet meer begeleiden en letten we extra op de onderzoekspublicaties.” Brinksma benadrukte echter het belang van deze spin-offs. “Via onze universiteit zijn honderden bedrijfjes ontstaan die bij elkaar goed zijn voor zo’n tienduizend banen.’’
Medicijnenonderzoek
Ook Frank Miedema van het UMC Utrecht vindt samenwerking met het bedrijfsleven onvermijdelijk. “De overheid wil de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en behandelmethodes nu eenmaal niet financieren. Zo simpel is het. Dus moeten we wel samenwerken met de farmaceutische industrie. Maar de afspraken moeten wel transparant zijn.’’
Hem kan niet verweten worden onkritisch naar de universitaire wereld te kijken, want hij is voorman van de beweging Science in Transition. Hij verlangt niet terug naar de situatie van vijftig jaar geleden toen de overheid nog het meeste onderzoek betaalde.
“Toen was de universiteit een ivoren toren, waar de eigen belangen van de hoogleraren het onderzoeksbeleid bepaalden. Het is terecht dat wetenschap er uiteindelijk op gericht is maatschappelijk nuttig te zijn. En dat kan je het beste bereiken door samen te werken met maatschappelijke partijen.”
Transparante onderzoeksgroepen
Een belangrijke garantie tegen ongewenste belangenverstrengeling ziet hij in het werken in transparant georganiseerde onderzoeksgroepen. “Waar het mis gaat, is vaak bij één individu, die financiële belangen bij zijn eigen onderzoek heeft. Als je in een groep werkt, is die kans minimaal. En het medische onderzoek is zo complex dat je dat ook bijna niet meer in je eentje kunt doen.”
De kwaliteit en de maatschappelijke impact van wetenschappelijk onderzoek worden zelfs beter door samenwerking met partijen buiten de universiteit, stelde Frans Brom, hoogleraar ethiek en technologie aan de universiteit Utrecht.
Hij noemde het voorbeeld van de ontwikkeling van robots voor hulp in verzorgingshuizen. “Binnen het lab van de universiteit werden mooie machines ontwikkeld, die bijvoorbeeld ook goed konden voetballen. Maar in de praktijk van de verzorgingshuizen bleken ze niet te voldoen. Door juist met mensen uit die praktijk te gaan samenwerken konden wel nuttige machines worden ontwikkeld die bijvoorbeeld kunnen assisteren bij patiënten in en uit bed tillen.”
Verplichte centrale registratie
Alle sprekers waren het er roerend over eens dat wetenschappers transparant moeten werken en belangenverstrengeling voorkomen. Maar een verplichte centrale registratie van alle nevenfuncties ging hun te ver. “Dat levert weer een gigantische bureaucratie op, waarbij geheid van alles misgaat”, zei Arnoud Boot.
Hij vindt het de individuele verantwoordelijkheid van wetenschappers om transparantie te bieden. “Je hoort je relevante nevenfuncties op je eigen site te zetten. En de universiteit mag jou erop aanspreken als je dat niet doet. Maar hoever moet je gaan? Als ik twee maanden in een tijdelijke commissie van NWO zit, moet ik dat dan melden? Dan kan ik wel bezig blijven.’’
Bijzonder hoogleraren
Ten slotte kwam nog even de positie van bijzonder hoogleraren en professoren in deeltijd aan de orde. In het onderzoek van de Groene is geen onderscheid gemaakt tussen hoogleraren die nagenoeg volledig in dienst van een universiteit zijn en hoogleraren die hooguit voor een of twee dagen een aanstelling hebben en dus per definitie een andere baan hebben.
Voor die laatsten is eigenlijk het professoraat zelf de nevenfunctie. En hier begint het verhaal van de Groene Amsterdammer een tikje tendentieus te worden, want bij maar liefst drie voorbeelden van professoren met een dubbele pet op gaat het om een bijzonder hoogleraar. Zoals Toon van Hooijdonk. Die is bijzonder hoogleraar zuivelkunde in Wageningen, maar ook directeur bij melkfabrikant Campina.
Imago opvijzelen
Boot wilde echter dat onderscheid niet maken, maar stelde wel dat universiteiten veel kritischer moeten kijken bij de aanstelling van bijzonder hoogleraren en professoren in deeltijd. “Waar het daarbij om gaat, is dat iemand de wetenschappelijke capaciteiten en attitudes heeft om hoogleraar te worden. En niet om met zijn professorstitel klanten voor zijn zaak te winnen.”
Hij noemde het voorbeeld dat er in Nederland zestig bijzonder hoogleraren zijn die bij accountancykantoren werken. “Dat kan natuurlijk niet. Die zitten er meestal alleen maar om het imago van hun bedrijf op te vijzelen.’’
Frank Miedema wees er daarbij op dat niet zozeer nevenfuncties een probleem zijn, maar dat het gaat om belangenverstrengeling. “Wat moet ik denken van een milieubioloog die een betoog afsteekt op de televisie, terwijl ik weet dat hij bepaalde politieke denkbeelden heeft? Spreekt dan de wetenschapper of de partijideoloog? Dan heb je het over wetenschappelijke integriteit en dat gaat elke wetenschapper aan.”