De VU is nog steeds te wit en te mannelijk, vindt chief diversity officer Karen van Oudenhoven. Maar om dat te veranderen is geduld en ook veel tact nodig.
“We hebben reuring veroorzaakt met het formuleren van een aantal ambities op het gebied van diversiteit”, zegt Karen van Oudenhoven, die vorig jaar haar vierde jaar als chief diversity officer afsloot. “Meer diversiteit in de personeelssamenstelling, meer promovendi met een diverse achtergrond, het vergroten van de diversiteitssensitiviteit en de interculturele competenties onder docenten en studenten.”
Er zijn cursussen aangeboden in het omgaan met diversiteit in de collegezaal, programma’s ontwikkeld om studenten te begeleiden die als eersten in hun familie een academische studie volgen en om niet-westerse allochtonen aan te moedigen een promotietraject te volgen en ze daarbij te helpen.
Culturele sensitiviteit
“Ik ben tevreden over de dingen die we in gang hebben gezet”, aldus Van Oudenhoven, maar ik ben nog onvoldoende tevreden over de grootschalige implementatie van zaken.” De culturele sensitiviteitstrainingen, bijvoorbeeld, waren tot nu toe niet verplicht. “Die worden dus gevolgd door docenten die van zichzelf al aandacht voor het onderwerp hadden, maar je zou juist willen dat je de mensen bereikt die niet zo goed zijn met diversiteit. Dat die in hun jaargesprek te horen krijgen dat ze zo’n cursus moeten doen.”
Dat is wat ze in haar tweede termijn als chief diversity officer gaat doen, vertelt ze. “Ik heb erg op de uitvoering gezeten, en ik ga nu in de politiek zitten om dingen veel grootschaliger te implementeren.”
Spierwitte staf
Haar zichtbaarste succes tot nog toe is misschien wel het college van bestuur, met twee vrouwen en een niet-westerse allochtoon. Maar bijna alle decanen zijn man, met uitzondering van Van Oudenhoven zelf, en de staf is nog bijna net zo spierwit als vijftien jaar geleden. Moeten er, naast de programma’s en cursussen en de bewustwordingsprocessen, dan niet gewoon een paar keiharde quota worden opgelegd?
“Dat doen we al met vrouwen en dat is al moeilijk genoeg”, antwoordt Van Oudenhoven. “Met culturele diversiteit moeten we dat ook gaan doen, maar het lastige is dat je van de wet niet mag meten hoeveel mensen met een bepaalde culturele achtergrond je in dienst hebt, waardoor je achteraf niet kunt bepalen of je doelstellingen gehaald zijn. Dat maakt het heel ingewikkeld.”
Meters maken
Het is wel haar hoogste prioriteit, zegt ze, dat de staf verkleurt. “Want ik vind dat we niet geloofwaardig zijn als wij zeggen dat we diversiteit zo belangrijk vinden terwijl de staf niet divers is. De uit Iran afkomstige hoogleraar diversiteit en integratie Halleh Ghorashi geeft een andere invulling aan haar onderwijs dan ik, terwijl we min of meer in hetzelfde vak zitten. Mensen als cultureel antropoloog Sinan Çankaya brengen echt iets nieuws en brengen toegevoegde waarde in onderzoek en onderwijs. We hebben ook steeds meer mensen met een vluchtelingenachtergrond in de staf. Mondjesmaat lukt het wel, maar op dit vlak moeten we de komende jaren echt meters gaan maken.”
Maar je ziet toch in één oogopslag, al mag je het aantal allochtonen niet registreren van de wet, welke faculteiten cultureel divers zijn en welke niet en waar dus nog werk te doen is? werpen we tegen. Van Oudenhoven beaamt dat. Daarom wordt er werk gemaakt van het openbreken van de bestaande structuren van witte mannen die witte mannen in dienst nemen.
Lees de rest van dit interview in de jongste editie van Advalvas.