Tijdens haar onderzoek naar terrorisme en extremisme viel VU-criminoloog Elanie Rodermond iets op. Of het nou in wetenschappelijk onderzoek was, in de media of in de discussie over het terughalen van IS-vrouwen uit Syrië, steeds weer werd er een beeld geschetst van de man als dader en de vrouw als jihadbruid. “Dat woord staat zelfs standaard in een krantenkop als het over dit onderwerp gaat”, zegt Rodermond.
Ook oud-VU-onderzoeker Fiore Geelhoed, nu verbonden aan Erasmus Universiteit Rotterdam, stoort zich aan het beeld van naïeve bruiden. “Ik ga al langere tijd in tegen dat beeld. Uit mijn studies – waarin altijd de helft van de ondervraagden vrouw is – blijkt dat er helemaal niet zo’n verschil is in denkbeelden. Vrouwen zijn niet per definitie minder radicaal dan mannen.”
Geelhoed merkt op dat er veel variatie is onder personen die bij extremisme betrokken raken. “Zelfs bij Syriëgangers zie je veel verschil in hoeverre ze echt overtuigd zijn. En je hebt zowel onder mannen als vrouwen naïevelingen. Dus het beeld dat mannen vrouwen meeslepen in hun extremisme, daar ben ik het niet mee eens.”
Hoe komt het dat men vrouwelijke extremisten als naïef beschouwt? Volgens Fiore Geelhoed, Erasmus Universiteit, past dat frame bij het klassieke clichébeeld van de vrouw. “Dat beeld wordt door radicale groepen versterkt, niet alleen door islamitische extremisten, maar bijvoorbeeld ook door rechts-extremisten. Zij grijpen vaak terug op traditionele genderrollen. Daarin wordt de vrouw geacht thuis voor de kinderen te zorgen en gaan de mannen het slagveld op. Dat vrouwen mede vanuit die genderrollen zelden geweld plegen kan er ook mee te maken hebben.”
Preventieprogramma’s
Het beeld van naïeve jihadbruiden lijkt dus niet te kloppen. Maar hoe en waarom radicaliseren vrouwen eigenlijk? Rodermond kreeg onlangs een Veni-beurs om hier verder onderzoek naar te doen. “Dat vrouwelijke extremisten niet per se naïef zijn, wil niet zeggen dat er geen verschillen zijn tussen vrouwelijke en mannelijke extremisten. Het is belangrijk om hier meer over te leren, zodat we betere preventie- en integratie-programma’s kunnen ontwikkelen. Nu wordt daarin helemaal geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen.”
Geradicaliseerde vriendjes
Het nieuwe onderzoek rolt voort uit Rodermonds promotie, waarin ze keek naar vrouwelijke ex-gedetineerden: hun levensloop, hun periode na de vrijlating, en wat maakt dat sommige vrouwen opnieuw de fout ingaan en anderen niet. “Daaruit bleek dat er tussen mannen en vrouwen verschillen zijn in risico- en beschermingsfactoren. Of dat bij extremisten ook het geval is, weten we eigenlijk niet. Maar ik vermoed van wel.”
‘Vrouwen kunnen net zulke radicale gedachten hebben als mannen’
Ook Geelhoed vermoedt dat de achtergrondfactoren anders zijn bij mannen dan bij vrouwen. Ze doelt daarbij op wat mensen hebben meegemaakt voordat ze radicaliseren. “Bij vrouwen komt misbruik in hun jeugd bijvoorbeeld veel vaker voor dan bij mannen. Je ziet dat zulke factoren een belangrijke rol spelen bij vrouwelijke bekeerlingen, of zij nu betrokken raken bij jihadistische bewegingen of niet. Dat is ook een factor bij vrouwen die misdrijven plegen.”
Rodermond: “Ik verwacht daarnaast dat de sociale context waarbinnen vrouwen radicaliseren anders is. Jihadbruid is te simpel, maar ik denk dat het hebben van geradicaliseerde vriendjes een rol speelt in het radicaliseringsproces van vrouwen.”
Interviews voor dieper begrip
Voor haar Veni-onderzoek combineert Rodermond data-onderzoek met interviews met vrouwen die een gevangenisstraf uitzitten vanwege extremistische activiteiten. “Ik wil CBS-gegevens en reclasseringsdossiers bestuderen van vrouwelijke extremisten, en die vergelijken met twee andere groepen: vrouwen die andere misdrijven hebben gepleegd en doorsnee vrouwen. Daarnaast wil ik gedetineerde vrouwen interviewen die geradicaliseerd zijn of waren, voor een dieper begrip van radicalisering onder vrouwen.”
Vertrouwensband opbouwen
Rodermond hoopt dat de gedetineerde vrouwen willen meewerken. “Sommigen zullen onderzoeksmoe zijn, want iedereen wil wat van ze. Uit mijn eerdere onderzoeken weet ik dat het belangrijk is met welk verhaal je aankomt. Ik heb oprecht de wens dat mijn onderzoek ergens toe doet. Door risicofactoren in kaart te brengen hoop ik dat we de preventie van radicalisering kunnen verbeteren. De gedetineerde vrouwen die ik spreek hebben er misschien niet zoveel aan, maar toekomstige vrouwen die gevoelig zijn voor radicalisering hopelijk wel. Vaak helpt dat besef om mensen over de streep te trekken om mee te doen aan het onderzoek.”
Geelhoed bevestigt dat het verhaal van de onderzoeker van belang is. “Het is in kwalitatief onderzoek essentieel dat je een vertrouwensband opbouwt. Dat moet vaak in een korte tijd. En de basis voor zo’n band moet er al zijn voordat het interview überhaupt plaatsvindt.” Om zo’n band op te bouwen moet je oprecht geïnteresseerd zijn, vervolgt Geelhoed. “Voor en tijdens het interview moet je openstaan voor iemands verhaal, zonder daar vanuit je eigen perspectief over te oordelen. Anders voelen mensen dat aan. Je moet je eigen ideeën parkeren en oprecht geïnteresseerd luisteren.”
Ook voor de toekomstige generatie kan Rodermonds onderzoek nuttig zijn. “De meeste terrorismeverdachten zijn rond de 30, dus die gaan kinderen krijgen of hebben al kinderen. Door radicalisering onder vrouwen beter te begrijpen, kunnen we hopelijk de overdracht van radicaal gedachtegoed voorkomen.”