De universiteiten snappen ook wel dat de internationalisering van het hoger onderwijs bepaalde problemen met zich meebrengt. Ze willen die problemen zelf oplossen, is vandaag hun boodschap. Zelfregie is het toverwoord.
In de afgelopen verkiezingen speelde migratie een grote rol. Winnaars PVV en NSC willen de komst van buitenlandse studenten flink inperken, bijvoorbeeld door vrijwel alle bacheloropleidingen weer Nederlandstalig te maken.
Zelf regelen
De universiteiten willen laten zien dat ze dit zelf wel kunnen regelen. Ze wijzen nog altijd op de meerwaarde van internationale studenten voor de economie en de kwaliteit van het onderwijs, maar ze zien naar eigen zeggen ook de knelpunten: er is woningnood, de Nederlandse taalvaardigheid staat onder druk en Nederlandse studenten moeten soms met buitenlandse studenten concurreren om schaarse studieplekken.
Inmiddels is de veelbesproken groei van het aantal internationale studenten tot staan gekomen, laten ze zien. In de bachelors staat het aantal internationale eerstejaars voor het derde achtereenvolgende jaar op ongeveer hetzelfde peil. De universiteiten werven niet meer actief in het buitenland, is hun verklaring, en ze waarschuwen aspirant-studenten ook voor de problemen met huisvesting. Kom hier niet naartoe als je geen kamer hebt, is in veel steden de boodschap.
Maatregelen
Ze presenteren nu een reeks maatregelen. Ze willen bijvoorbeeld van alle grote bacheloropleidingen een Nederlandstalige variant maken. Dat gaat om opleidingen als psychologie, maar ook om economische en bedrijfskundige studies.
Sommige opleidingen, zoals farmacie in Groningen, zullen weer helemaal overstappen naar het Nederlands. De veertien universiteiten gaan kijken bij welke opleidingen dit nog meer kan, beloven ze.
Demissionair minister Robbert Dijkgraaf werkt aan een wet om de internationalisering in goede banen te leiden zonder de grenzen voor internationaal talent te sluiten. Een van de maatregelen: straks mogen universiteiten en hogescholen een ‘numerus fixus’ voor Engelstalige trajecten van opleidingen hanteren, los van de Nederlandstalige variant. Daar vragen de universiteiten zelf al jaren om. In de praktijk kunnen ze dan het aantal buitenlandse studenten beheersen, terwijl ze de deur voor Nederlandse studenten openhouden.
Plaatsingsbeleid
Ze overwegen ook – verder in de toekomst – voor sommige opleidingen een plaatsingsbeleid te hanteren zoals vroeger bij geneeskunde gebruikelijk was. Als studenten voor een bepaalde Engelstalige opleiding niet bij de ene universiteit terechtkunnen, dan misschien wel bij een andere universiteit die nog ruimte heeft.
NSC, VVD en BBB wilden dat Dijkgraaf met de universiteiten een plan ging maken om het aantal Engelstalige opleidingen “stevig terug te dringen”. De universiteiten willen het Engels niet echt terugdringen, maar vooral het Nederlands toevoegen. Bovendien noemden deze politieke partijen ook de masteropleidingen. Daar willen de universiteiten niet over praten; ze beperken zich tot de bacheloropleidingen.
Andere voornemens die ze vandaag presenteren: ze gaan de Nederlandse taalvaardigheid van studenten vergroten, maar ook die van de internationale staf. Aan die laatste groep gaan ze bepaalde taaleisen stellen. Verder boden enkele universiteiten nog een ‘voorbereidend jaar’ voor internationale studenten uit landen waar het voortgezet onderwijs niet boven havo-niveau uitkomt; daar stoppen ze mee “zodra de lopende contracten met de aanbieders zijn afgelopen”.
Geen streefcijfers
Er moeten dus minder internationale bachelorstudenten komen, vinden de universiteiten, maar streefcijfers noemen ze niet. Wat precies een ‘grote bacheloropleiding’ is, blijft ook vaag. De kleinschalige university colleges zullen er in elk geval niet onder vallen; die blijven Engelstalig.
Nu is 30 procent van de wo-bacheloropleidingen volledig Engelstalig. Nog eens 18 procent heeft een Engelstalige variant. De rest, iets meer dan de helft, is in het Nederlands. Ook dan kunnen enkele vakken overigens in het Engels gegeven worden (maximaal een derde).
De universiteiten hebben afgesproken om voorlopig geen nieuwe Engelstalige bachelors te starten. Het wetsvoorstel Internationalisering in balans van minister Dijkgraaf voorziet in een toets voor nieuwe én bestaande Engelstalige opleidingen.
Lingua franca
In de masteropleidingen is 76 procent helemaal Engelstalig. Dat vinden de universiteiten zelf logisch, omdat die opleidingen dichter bij het wetenschappelijk onderzoek staan en dan is het Engels nu eenmaal de lingua franca.
De discussie over verengelsing is niet nieuw. De vraag rijst waarom universiteiten nu pas deze maatregelen nemen, of omgekeerd: waarom ze niet vechten voor de internationalisering van het onderwijs. “We staan vierkant achter internationalisering”, zegt interim-voorzitter Jouke de Vries van koepelvereniging UNL desgevraagd. Hij is tevens collegevoorzitter van de Rijksuniversiteit Groningen. “Maar we worden in dit land ook geconfronteerd met een aantal knelpunten, dus je moet nadenken: wat is eigenlijk de optimale omvang van een universiteit?”
“Internationalisering is erg belangrijk”, onderstreept hij, “omdat de wetenschap internationaal is. Maar we moeten een evenwicht zien te vinden. De meeste van deze veertien universiteiten zeggen: sommige onderdelen kunnen nog wel groeien, maar we willen ook consolideren.”
Collegevoorzitter Anton Pijpers van de Universiteit Utrecht, eveneens bij de persbijeenkomst aanwezig, voegt eraan toe dat internationalisering van de masteropleidingen voor de universiteiten niet ter discussie staat. “Daar is internationalisering veel logischer. In de bachelors ligt het wat genuanceerder.”
Verantwoordelijkheid nemen
Minister Dijkgraaf noemt het goed dat de universiteiten en hogescholen hun verantwoordelijkheid nemen. Als hij de plannen van de afzonderlijke instellingen in de loop van maart heeft ontvangen zal hij er inhoudelijk op reageren en ze doorsturen naar de Tweede Kamer. Hij benadrukt nog maar eens dat hij ruimte wil houden voor “(regionaal) maatwerk”.
Deze week ontving Dijkgraaf een kritische advies van de Onderwijsraad over zijn wetsvoorstel. Ook de Raad van State gaat er nog over adviseren. De minister wil het wetsvoorstel “zo vroeg mogelijk in het tweede kwartaal” naar de Tweede Kamer sturen.