Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
22 december 2024

Campus
& Cultuur

De VU had zomaar in Epe kunnen staan

De basisstructuur van Nederlandse universiteitscomplexen ontstond in de jaren vijftig. Universiteitshistoricus Ab Flipse maakte een boek over de ruimtelijke transformaties van universiteiten. Met intrigerende ontdekkingen over de VU.

De legende over boer Griffioen blijkt niet te kloppen. Het verhaal gaat dat het VU-bestuur in 1952 goedkoop zijn grond kocht om de campus op te bouwen. Als gereformeerden onder elkaar, met de jenever op tafel, kwamen ze tot een gunstige prijs. In werkelijkheid kocht de VU de grond van de gemeente, ontdekte universiteitshistoricus Ab Flipse. “Er was wel een boer Griffioen in de omgeving, maar ik weet niet of hij ook deze grond heeft bezeten voordat de gemeente die onteigende.”

Flipse onderzocht de geschiedenis van de huisvesting van de VU en schreef er een hoofdstuk over in het boek De universitaire campus, waarin diverse auteurs op initiatief van Flipse de geschiedenis van de huisvesting van de Nederlandse universiteiten bespreken.

Hoofdgebouw letterlijk uitgekleed                  
Het VU-hoofdgebouw was bij oplevering in 1973 met zijn 340.000 m3 het grootste gebouw van Amsterdam. Architect Chris Nielsen had het kale beton willen bekleden met een vliesgevel van glas, maar dat ging niet door. Geïnspireerd door de nieuwe universiteitscomplexen in West-Duitsland koos men voor kaal beton en ‘niet zo’n grote glazen doos die in de zon staat te glimmen.’ Andere dingen die het gebouw cachet moesten geven – musea, historische stijlkamers, een kapel – werden uit geldgebrek niet gerealiseerd.’

Als een rijpe zaadbol

Flipse ontdekte in vergadernotulen dat de VU ook in Epe had kunnen staan. Na de Tweede Wereldoorlog zocht de groeiende VU een oplossing voor het toenemende ruimtetekort. Het gebouw aan de Keizersgracht, waarin de VU sinds haar oprichting in 1880 huisde, werd veel te klein. Was het aanvankelijk nog wel aardig om te zeggen dat de universiteit zich ‘als een rijpe zaadbol’ over de stad verspreidde in allerlei gebouwen: het was inefficiënt. Een terrein vinden bleek lastig. In 1950 bood de gemeente Epe de VU twintig hectare grond aan. Het aanbod werd overwogen, maar de binding van de VU met Amsterdam bleek te sterk.

“De VU was de eerste Nederlandse universiteit die een echte campus wilde, inclusief studentenwoningen”, vertelt Flipse. “Twente volgde, en alleen daar is het ook echt gelukt. Je kunt je toch nu niet meer voorstellen dat Utrecht geen studentenwoningen in de Uithof wilde, uit angst dat alle gezelligheid uit het centrum zou verdwijnen?” Net als Utrecht kozen bijvoorbeeld Leiden en Groningen voor satellietvestigingen aan de rand van de stad.

Tien labs in het groen

Een van de mooiste vondsten na zijn gegraaf in archieven, foto’s en bewaarde maquettes vindt Flipse het eerste plan voor de inrichting van de campus. Hij laat de tekening uit 1953 zien: ‘Het moest een parkachtig terrein worden met onder andere tien losse laboratoria in het groen, in plaats van het kamvormige W&N-gebouw dat er uiteindelijk kwam. Dit groene plan trok mensen over de streep de sprong naar Buitenveldert te wagen, terwijl uiteindelijk alleen het ziekenhuis er kwam zoals toen bedacht.’

‘De VU was de eerste Nederlandse universiteit die een echte campus wilde, inclusief studentenwoningen’

De historicus is ook enthousiast over de vele parallellen die hij vond tussen de ontwikkeling van de campus en de veranderende identiteit van de VU en universiteiten in het algemeen. Financiële en bestuurlijke situaties veranderden tijdens het ontstaan van de VU-campus. Flipse: ‘Op veel universiteitsterreinen zie je tussen 1970 en 1990 letterlijk terug dat de identiteit van universiteiten in die periode flink vertimmerd werd. Studenten kregen meer inspraak, er was sterke groei in studentenaantallen en het ministerie kondigde na een periode van forse investeringen plotseling een bouwstop af.’

Na een vliegende start werd het VU-terrein vanaf de jaren zeventig een rommelige plek vol barakken en geparkeerde auto’s.’ Ad Valvas schrijft in 1991: ‘De grauwe bebouwing drukt op zonloze dagen zwaar op het gemoed, en de verraderlijke rukwinden maken een wandeling tot een beproeving. (…) Geen wandelaar verlaat dezer dagen zonder gevoel van zinloosheid de campus.’

Sterke ruimtelijke identiteit

Flipse maakt wel een kanttekening: “Je moet niet vergeten dat er wél iets uit de grond is gestampt. De koningin kwam het hoofgebouw openen, er stond iets! Aan de UvA waren er altijd – ook nu nog trouwens – héél veel plannen, maar er gebeurde niets. Een groots plan voor een enorm terrein in Flevoland sneuvelde bijvoorbeeld. Gelukkig ging ook het plan voor hoogbouw in het centrum ten koste van vele monumentale panden uiteindelijk niet door, terwijl wethouder Joop den Uyl erg vóór was.”  

Vanaf de jaren negentig ging het op de VU weer geleidelijk bergopwaarts met de campusontwikkeling. Studentenwerving werd een issue en het bestuur herontdekte uiteindelijk de waarde van de campus, merkt Flipse op. “Als je in Leiden of Utrecht studeert, denk je eerder aan de stad als geheel. De VU heeft met de keuze voor de huidige locatie een sterke ruimtelijke identiteit gekregen.”

De universitaire campus. Ruimtelijke transformaties van de Nederlandse universiteiten sedert 1945, redactie Ab Flipse en Abel Streefland. Uitgeverij Verloren (2020), 148 pagina’s.

Reageren?

Houd je bij het onderwerp, en toon respect: commerciële uitingen, smaad, schelden en discrimineren zijn niet toegestaan. Reacties met url’s erin worden vaak aangezien voor spam en dan verwijderd. De redactie gaat niet in discussie over verwijderde reacties.

Velden met een * zijn verplicht
** je e-mailadres wordt niet gepubliceerd en delen we niet met derden. We gebruiken het alleen als we contact met je zouden willen opnemen over je reactie. Zie ook ons privacybeleid.