Ze zijn goed voor de economie en ze doen nog vrijwilligerswerk ook: studenten hebben een grote meerwaarde voor hun omgeving, staat in twee rapporten in opdracht van Kences, de koepel van studentenhuisvesters.
Wat heeft een stad eigenlijk aan studenten? Ze maken herrie, ze drinken veel, ze hebben nog geen geld en geen diploma’s… De studentenhuisvesters wilden daar weleens een goed antwoord op kunnen geven. Nu liggen er twee bondige rapporten: een over de economische en een over sociale waarde van studenten.
In de dertien steden met een universiteit zorgen hoger onderwijs en onderzoek gemiddeld voor tien procent van de werkgelegenheid en 7,1 procent van de stedelijke economie. Hoger onderwijs en onderzoek zijn dus een serieuze economische factor, staat in het rapport dat onderzoeksbureau NEO Observatory voor Kences schreef.
Cluster
In steden als Amsterdam, Utrecht en Rotterdam valt het relatief nog mee, maar in Wageningen is maar liefst 36,8 procent van de mensen werkzaam in wat de rapportschrijvers het ‘kenniscluster’ noemen. Ook in Leiden en Delft bepaalt kennis een groot deel van de lokale werkgelegenheid.
Het bureau telde het hoger onderwijs en de academische ziekenhuizen in de dertien steden mee, maar ook alle zelfstandige onderzoeksinstituten en de R&D van bedrijven. Bovendien namen ze sommige indirecte economische effecten onder de loep: in Amsterdam bijvoorbeeld werken 50 duizend mensen in de onderzoekswereld, maar indirect zijn daar nog eens 11 duizend andere banen aan verbonden.
En studenten, is de redenering, zijn hiervoor cruciaal: zonder hen geen hoger onderwijs. Als je alles bij elkaar optelt en deelt door het aantal studenten, dan kom je onder de streep op 27.600 euro toegevoegde waarde per student.
In de buurt
“Het gaat niet om honderd euro meer of minder”, zegt directeur Paul Tholenaars van Kences, “Het bedrag per student is een soort lens om naar het kenniscluster in een stad te kijken. Universiteiten bestaan nu eenmaal bij gratie van studenten, en bedrijven met R&D vestigen zich graag in de buurt van universiteiten.”
Mar geld is niet alles. Wat voor buren zijn studenten eigenlijk? Doen ze iets voor hun buurt en de samenleving, of bezorgen ze alleen maar overlast? Daar heeft het Verwey-Jonker Instituut zich over gebogen. De auteurs keken naar berichten in de media, hielden een enquête onder studenten en deden buurtonderzoek in elf wijken in tien steden.
De conclusie: andere buurtbewoners hebben weliswaar weinig contact met de studenten, maar waarderen hun levendigheid. Die levendigheid “slaat soms om naar overlast”, maar slechts een enkele buurtbewoner ziet de studenten liever vandaag dan morgen vertrekken.
Vrijwillig
Opvallend genoeg doet meer dan de helft van de studenten vrijwilligerswerk, maar meestal niet in hun eigen woonomgeving. “Een aanzienlijk deel van de studenten zou eigenlijk meer willen doen voor hun buurt”, staat in het onderzoek, namelijk een op de vijf.
En dat knopen de huisvesters in hun oren, zegt Tholenaars. “Wij kennen de steden natuurlijk goed, we hebben veel contacten, we kunnen daar best iets in betekenen. Nu mogen buurtbewoners weleens gebruik maken van een binnentuin of gemeenschappelijke ruimte van een studentencomplex en dat is goed voor de sociale cohesie, maar er valt vast meer te bedenken.”
Waar de meningen echt over uiteenlopen: veel studenten menen dat ze bijdragen aan een schone wijk (79 procent), terwijl zegge en schrijve slechts één procent van de buurtbewoners daar hetzelfde over denkt. Uit het wijkonderzoek zou overigens blijken dat de buurtbewoners sommige rommel ten onrechte aan studenten toeschrijven.
Bereid
Het advies van de onderzoekers aan de studentenhuisvesters: stimuleer de maatschappelijke betrokkenheid van studenten bij hun wijk. Vooral onder internationale studenten zou de bereidheid groot zijn om iets te doen voor de buurt.
Tholenaars woont zelf tegenover een studentencomplex met containers voor de deur. “Dat trekt rommel aan, maar die is echt niet altijd van de studenten. En in oude wijken heb je weleens fietsen van studenten op straat staan. Dat geeft natuurlijk een rommelig gezicht, maar je moet die dingen toch ergens laten. Daar kunnen die studenten weinig aan doen.”