Nederland heeft het streven naar kosteloos hoger onderwijs allang onderschreven. Dit VN-verdrag heeft het kabinet in het verleden niet in de problemen gebracht, en een nieuwe klachtenprocedure zal daar vermoedelijk weinig aan veranderen.
Het kabinet dubt over de uitbreiding van een internationaal verdrag, meldde het Hoger Onderwijs Persbureau gisteren. Het nieuwe protocol is al wel ondertekend, maar nog niet ‘geratificeerd’. Misschien gaat dat ook niet gebeuren: het verdrag kan op gespannen voet staan met de invoering van het leenstelsel, blijkt uit een onderzoeksrapport van het Utrechtse Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten dat Bussemaker gisteren aan de Tweede Kamer stuurde.
Verkeerde keelgat
De berichtgeving, die tot Kamervragen van het CDA leidde, schoot wetgevingsjurist Pim Beirnaert van het ministerie in het verkeerde keelgat. Op ‘persoonlijke titel’ twitterde hij kritiek, zowel op het bericht als op het rapport. Er verandert volgens hem weinig, het nieuwe protocol bevat alleen een klachtrecht.
Het VN-verdrag ‘inzake economische, sociale en culturele rechten’ stamt al uit 1966 en werd door Nederland in 1978 geratificeerd. Daarin staat dat landen moeten streven naar kosteloos hoger onderwijs. Het gaat nu om een uitbreiding van dit verdrag met onder meer een klachtenregeling. Individuen kunnen dan zelf een klacht indienen als ze denken dat hun rechten worden geschonden.
Nutteloos beroep
In de rechtszaak tegen de langstudeerboete deden de studentenbonden al eens een beroep op het VN-verdrag en daar kwamen ze niet ver mee. Ook eerdere pogingen wierpen geen vruchten af. Het verdrag heeft hier geen rechtstreekse werking. Een nieuwe klachtenregeling kan er echter wel voor zorgen dat de interpretatie van het verdrag nader wordt ingevuld en daar kunnen Nederlandse rechters vervolgens rekening mee houden. Zo kan het verdrag alsnog zijn uitwerking hebben.
Eitje voor het kabinet
Zoals de Utrechtse onderzoekers schrijven: “Uitspraken van het ESC-Comité zijn niet juridisch bindend maar worden beschouwd als meest gezaghebbende interpretatie van het Verdrag.” Dus kunnen uitspraken van het comité over individuele klachten wel invloed uitoefenen op de Nederlandse rechtsgang, als de rechter de opvattingen van het comité in ogenschouw neemt.
Vandaar dat de onderzoekers naar een paar casussen keken, waaronder het afschaffen van de basisbeurs. Om te voorkomen dat het VN-comité zich tegen het leenstelsel zal uitspreken, moet het ministerie vooral aandacht besteden aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, menen de onderzoekers. “Het Comité zal willen weten of de impact van de hogere kosten op kwetsbare groepen is onderzocht; wat voor maatregelen worden genomen om ongelijkheden te beperken; en hoe zal worden nagegaan wat de effectiviteit is van deze maatregelen.” Als het kabinet dat uitlegt, is er volgens deze onderzoekers dus weinig aan de hand.
Geen botsing
Volgens de wetgevingsjurist Beirnaert van OCW botst het leenstelsel toch al niet niet met het verdrag. De onderzoekers miskennen volgens hem dat het leenstelsel niet over de kosten voor het onderwijs gaat (bijvoorbeeld het collegegeld) maar om een lagere bijdrage aan het levensonderhoud van studenten.
De Tilburgse hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens betwijfelt dat laatste. “Ik denk dat het punt van Breinaert, dat het verdrag niet gaat over de kosten van levensonderhoud van studenten, op zijn minst nader moet worden onderzocht. De vergoeding van die kosten lijkt mij wel relevant voor de toegankelijkheid.”
Maar ook Zoontjens voorspelt dat de klachteninstantie (“die er gaat komen”) het leenstelsel niet zal dwarsbomen. Een rechter kan wel kijken naar de oordelen van het comité, maar dat is niet genoeg om het leenstelsel onwettig te verklaren. “Het lijkt mij dat het een storm in een glas water is. En het protocol moet maar snel geratificeerd worden.”