Molukkers hebben Nederland heel lang als tijdelijke verblijfplaats beschouwd. Maar ze gingen nooit meer weg en raakten nauw vervlochten met dit land. Bijzonder hoogleraar Fridus Steijlen brengt hun verleden in kaart.
De treinkapingen door Molukse jongeren in de jaren zeventig zijn weer in het nieuws. Dat komt door de rechtszaak die tegen de staat is aangespannen door nabestaanden van twee kapers die in 1977 door mariniers zijn doodgeschoten bij De Punt. Daardoor lijkt er een omslag te hebben plaatsgevonden: in plaats van daders zijn de kapers nu slachtoffers. De overheid is de dader geworden.
Ondeugdelijke dossiers
“Dat heeft de overheid over zichzelf afgeroepen”, meent Fridus Steijlen, die afgelopen zomer werd aangesteld als bijzonder hoogleraar Molukse migratie en cultuur in comparatief perspectief. “Als de staat vanaf het begin openheid van zaken had gegeven over de gewelddadige afwikkeling van die kaping, zou iedereen gezegd hebben: het is afschuwelijk, maar het moest. Nu wordt de indruk steeds gewekt dat er iets te verbergen is. Door Kamervragen onbevredigend te beantwoorden en te verwijzen naar ondeugdelijke dossiers.”
De kapers eisten dat Nederland zich zou inspannen voor de onafhankelijke Zuid-Molukse republiek (RMS) op de Molukken, een eilandengroep in wat nu Indonesië is. De proclamatie van die RMS in 1950 had de demobilisatie belemmerd van hun vaders uit het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) waarin zij tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders hadden gevochten. Als gevolg daarvan waren zij naar Nederland gehaald met de belofte dat het tijdelijk zou zijn. De KNIL-militairen hadden verwacht daarna door Nederland naar de RMS te worden gebracht. Lees het hele coverartikel van de nieuwe Advalvas.