De arbeidsmarkt is ongekend krap. De pijnlijke gevolgen van de tekorten daarvan worden steeds duidelijker. Kleuters worden naar huis gestuurd. Klassen krijgen maandenlang geen Frans. In de thuiszorg kan men nog maar twee of drie keer in de week langs bij ouderen die eigenlijk elke dag hulp behoeven. Deze tekorten zullen als gevolg van vergrijzing de komende jaren verder oplopen. Je zou verwachten dat het kabinet Schoof alle zeilen bijzet om het personeelstekort te beperken, maar niets is minder waar. Naast de kortzichtige bezuinigingen op onderwijs en onderzoek moet ook de in oktober overeengekomen Regeling voor Vervroegd Uittreden (RVU) gezien worden als een regeling die dit tekort zal vergroten.
In plaats van duidelijke afspraken te maken over wat een zwaar beroep is, mogen sociale partners dit zelf beslissen. Waar dit toe zal leiden blijkt uit de huidige RVU, die eind 2025 afloopt. Die regeling gaf cao-partijen het recht om werknemers drie jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd een bedrag van 1500 euro netto per maand mee te geven om eerder te stoppen met werken. Nergens is vastgelegd dat dit alleen bedoeld was voor mensen met een zwaar beroep. Daardoor dook de RVU in steeds meer cao’s op, zoals in die van onderwijs, banken, De Nederlandsche Bank, gemeenten en de Rijksoverheid. De nieuwe afspraken zijn nog ruimer. Het bedrag dat meegegeven kan worden, wordt straks met 300 euro per maand opgehoogd. Cao-partijen bepalen nu of een inkomensgrens wordt opgenomen in de RVU-regeling. De huidige komt daarmee te vervallen.
De geschiedenis is geplaveid met voorbeelden dat cao-afspraken niet altijd het algemeen belang dienen. Het meest beruchte voorbeeld is de WAO. Sinds de introductie daarvan in 1967 is het aantal uitkeringsgerechtigden gestaag gegroeid. Sociale partners en bedrijven begonnen de WAO te gebruiken als een afvloeiingsregeling voor overbodig geworden werknemers toen de economie in de jaren zeventig en tachtig slecht ging presteren. Sindsdien is langdurig gediscussieerd over maatregelen om het aantal WAO’ers te beperken met als sluitstuk in 2006 de nieuwe WIA.
Het kabinet zal erop wijzen dat de afspraken verschillende monitor- en ijkmomenten bevat, en er is een signaalwaarde van 15.000 RVU-deelnemers per jaar afgesproken. Als er meer dan 15.000 mensen met vroegpensioen gaan, moeten kabinet, werkgevers en vakbonden met elkaar in gesprek. Meer niet. Ook is overeengekomen dat een onafhankelijke partij wordt ingeschakeld om de juistheid van de afbakening van zware beroepen te valideren. Maar er zijn geen criteria. Het eerste ijkmoment is 2028, waarbij opnieuw naar de afspraken kan worden gekeken.
Wel wordt in de afspraken een onderzoek naar een beheersbare RVU-regeling ‘die uitsluitend gericht is op werknemers met zwaar werk’ aangekondigd. Daarmee ‘wegen het kabinet en sociale partners uiterlijk bij het eerste ijkmoment op welke wijze de borging van een gerichte en structurele RVU-vorm krijgt.’ Het is te hopen dat de politiek aandringt op een snellere uitvoering van dit onderzoek, maar eigenlijk zouden ook de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de sociale partners dit moeten willen. Gegeven de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt hebben de gemaakte afspraken een negatief welvaartseffect. Ze zijn niet houdbaar.