Gaat het niveau omlaag als eerstejaars studenten hun onvoldoendes mogen compenseren met hogere cijfers? De Erasmus Universiteit Rotterdam denkt van niet, maar levert weinig bewijs.
Het is een interessant experiment. Wat gebeurt er als studenten af en toe een onvoldoende mogen halen? Verandert er iets aan hun manier van studeren als ze aan het eind van het jaar een zes gemiddeld moeten hebben, net als op de middelbare school?
Volgens studentenvakbond LSVb leidt het nieuwe systeem tot niveauverlies, maar de Erasmus Universiteit Rotterdam ziet alleen maar voordelen. Studenten verspillen minder tijd aan herkansingen, hebben minder last van uitstelgedrag en werken harder voor hun volgende tentamens. Daardoor hebben ze hun studiepunten sneller binnen.
De universiteit stuurde vlak na de zomervakantie al een persbericht. De eerste resultaten waren geweldig: binnen één jaar hadden meer studenten hun propedeuse behaald dan voorheen in twee jaar tijd. Ook het onlangs verschenen eindrapport lijkt het enthousiasme te onderschrijven voor de maatregel die bekend staat als Nominaal = Normaal.
Maar studenten halen in het nieuwe systeem meer onvoldoendes. Twee studenten bestuurskunde slaagden voor hun propedeuse met maar liefst vijf gecompenseerde onvoldoendes. Ze wisten gemiddeld toch nog op een zes uit te komen.
Bij psychologie behaalde voorheen iets meer dan de helft van de studenten (51 à 52 procent) in één keer de propedeuse. Ze hadden dus – met of zonder herkansingen – voor elk vak een voldoende. In het experimentele jaar van Nominaal = Normaal ging maar 36,9 procent van alle eerstejaars zonder onvoldoendes door naar het tweede jaar.
Maar betekent dit dat de eisen lager zijn? Misschien zou het zinnig zijn om de nieuwe rekenregels eens toe te passen op voorgaande lichtingen: hoeveel studenten zouden hun propedeuse na één jaar op zak hebben gehad, als de nieuwe rekenregels al golden? Dat geeft een indruk hoeveel studenten bij gelijkblijvende inspanning voorheen niet slaagden en dat nu wel zouden doen.
In het eindrapport is dit niet gedaan. Volgens de universiteit is dat ook “weinig zinnig”. Want in eerdere jaren maakte het voor studenten nauwelijks uit of ze voor hun tentamen een 9 of een 6 haalden. Ze konden onvoldoendes toch niet compenseren. Nu kan dat wel en daardoor verandert het studiegedrag. “Uit het achteraf toepassen van andere rekenregels op een eerder cohort kan je daarom bijzonder weinig zinnige conclusies trekken”, aldus een woordvoerder.
Je kunt verschillende studiejaren niet met elkaar vergelijken, stelt de universiteit dus. Maar wie wil weten of N=N tot kwaliteitsverlies leidt, heeft weinig keus: die moet toch, op de een of andere manier, het nieuwe naast het oude leggen.
Volgens de universiteit wordt de meting van het niveau er alleen maar betrouwbaarder op als je kijkt of iemand aan het eind van het jaar gemiddeld een zes staat. Dat is preciezer dan naar de afzonderlijke tentamencijfers kijken. Dat zal best, maar dat verklaart niet waarom de universiteit die preciezere meetlat niet wil toepassen op eerdere lichtingen, al was het alleen maar om te zien hoe het uit zou pakken: hoeveel studenten hadden ‘zonder ballast’ naar het tweede jaar gemogen, als het nieuwe regime al gold?
Er zijn allerlei argumenten om het nieuwe systeem toe te juichen. Maar de vraag blijft of het niveau er niet onder te lijden heeft als studenten hun opleiding zoveel vaker met een onvoldoende vervolgen. De Erasmus Universiteit geeft daar geen antwoord op. Vice-decaan Ivo Arnold van de Erasmus School of Economics beschuldigt mensen zelfs van populisme als ze die vraag stellen.