Eén medaille, twee kanten: bestuurders zijn tevredener over de medezeggenschapscultuur aan hun hogeschool of universiteit dan de leden van de raad. Dat blijkt uit de zojuist verschenen jaarlijkse medezeggenschapsmonitor.
Samen met de universiteiten en hogescholen heeft het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) opnieuw in kaart gebracht hoe bij de instellingen wordt aangekeken tegen medezeggenschap. Wat blijkt? Het scheelt nogal aan welke kant van de tafel je zit.
Zo vindt het overgrote deel van de bestuurders (91 procent) dat er voldoende afspraken zijn over hoe de raadsleden hun activiteiten kunnen combineren met hun studie of hun werk. De raadsleden zelf zijn daar nog altijd veel minder over te spreken. De instellingen maken onvoldoende tijd voor hen vrij, zodat zij het werk dat blijft liggen noodgedwongen in hun vrije tijd moeten doen.
Geen tijd
Dit zorgt er soms voor dat personeelsleden in de raad geen gebruik maken van het recht op scholing. Mogelijkheden zijn er genoeg, vindt twee derde van hen, alleen ontbreekt het hun aan tijd om er daadwerkelijk aan deel te nemen. Ruim de helft van de bestuurders denkt dat de raadsleden zich voldoende laten bijscholen.
Ook over de vraag of de raad voldoende betrokken wordt bij het beleid verschillen de meningen. Dat gebeurt “altijd” of “meestal” volgens de bestuurders maar daar denken de raadsleden heel anders over. Ruim zestig procent van hen zegt “soms” of “meestal niet” vroegtijdig betrokken te worden bij belangrijke zaken. Op dit punt is er sinds vorig jaar weinig verbetering te bespeuren.
Een kwart van de raadsleden vindt dat hun raad weinig of geen invloed heeft. Maar de instellingsbestuurders denken dat ze hun invloed onderschatten. Dat komt doordat bestuurders bij het formuleren van het beleid op voorhand al rekening houden en anticiperen op de mening van de medezeggenschap.
Voldoende budget
Driekwart van de medezeggenschapsraden heeft een eigen budget, al weten niet alle raadsleden daarvan. Van de ondervraagden wist slechts 78 procent aan te geven hoe groot dit budget is. Bovendien loopt het bedrag sterk uiteen: van de centrale raden heeft de helft een budget van meer dan vijftienduizend euro, terwijl twee derde van de decentrale raden hooguit vijfduizend euro te besteden heeft. Toch beoordelen de meeste raadsleden het budget als voldoende.
Op sommige belangrijke punten zijn de raadsleden en de onderwijsbestuurders het wel eens: ze zijn tevreden over de positieve cultuur bij hun instelling. Ze spreken van “een sfeer van wederzijds vertrouwen en respect.” Wel vinden beide partijen dat dit vooral te danken is aan hun eigen “open en constructieve” opstelling. En dat de andere partij daar best wat meer moeite in mag steken.
Aan het onderzoek werkten 1.192 raadsleden en 149 bestuurders mee.
Weten hoe studenten aan de VU over medezeggenschap denken? Advalvas ging het ze zelf vragen, lees het verslag hier.