De werkdruk aan universiteiten is enorm hoog, vinden veel medewerkers. Maar wie kan daar iets aan veranderen: de wetenschappers zelf, hun werkgevers of de politiek? Daarover hield vakbond FNV gisteren een debat.
Het venijn zat in de staart. Het debat in de Haagse vestiging van de Universiteit Leiden liep al bijna ten einde, de borrel stond klaar, toen voorzitter Karl Dittrich van universiteitenvereniging VSNU de aanval op de politiek opende en zich afvroeg waarom er zo’n wantrouwen is tegen universiteitsbestuurders.
In de twee uur ervóór raakte het debat aan allerlei problemen die de werkdruk van wetenschappers aan universiteiten verhogen: van geldgebrek tot overmatige controledrift, van neoliberalisme tot de onderwaardering van onderwijs.
Toen leek iedereen het wel zo ongeveer met elkaar eens, of de meningsverschillen werden niet op de spits gedreven. Extreem hoge werkdruk moet niet normaal worden gevonden, zei FNV-bestuurder Kitty Jong in haar openingspraatje. Medewerkers kunnen niet eens ziek zijn en werken ’s avonds en in het weekend gewoon door. “Ambitie is goed, maar er zijn grenzen.”
Fluwelen revolutie
Zelfs toen sociaal-wetenschapper Meindert Flikkema (Vrije Universiteit) opriep tot een ‘fluwelen revolutie’ en een breuk met het ‘neoliberale project’ kwam er weinig weerwoord uit de zaal. Er zijn ongeveer tien keer zoveel studenten als wetenschappers aan de universiteit, telde Flikkema, waarom werken we dan niet in kleine groepen van tien studenten per docent? Hij hekelde zijn bomvolle collegezalen met honderden studenten. “En natuurlijk zit er dan ook nog iemand van onderwijskunde in de zaal die zegt dat je het college interactiever moet maken.”
De aanwezige universiteitsbestuurders reageerden er eveneens welwillend op, al benadrukten ze dat het onderwijs tegenwoordig veel meer aandacht krijgt dan een paar jaar geleden. Het nieuwe leenstelsel kwam voorbij, dat het onderwijs geld moet opleveren. En vergeet alle controle en verantwoording niet: die rompslomp kost enorm veel tijd. Daar zou iets aan moeten gebeuren.
De aanwezige politici waren bescheiden of konden in tijden van politieke onderhandelingen niet veel zeggen. “De verhalen zijn me uit het hart gegrepen”, zei Kamerlid Zihni Özdil van GroenLinks. Hij wist nog uit zijn tijd als docent aan de Erasmus Universiteit dat het woord ‘rendement’ zo vaak in beleidsstukken voorkwam. Hij dacht eerst dat het iets met de centrale verwarming te maken had. Maar hij wilde faculteitsbestuurders vooral niet de schuld geven: “Zij moeten roeien met de riemen die wij ze bieden.” Zoiets zei PvdA-Kamerlid Gijs van Dijk ook. De politiek komt pas in beeld als er te weinig geld is of als het verkeerd wordt verdeeld.
Reality check
Natuurlijk kwam de moordende competitie onder jonge wetenschappers ter sprake. Ze willen allemaal een baan aan de universiteit, maar er zijn weinig plaatsen, dus werken ze zo hard als ze kunnen. Marijtje Jongsma van vakbond VAWO opperde een radicaal idee voor een reality check onder promovendi: misschien moeten ze allemaal worden weggestuurd na hun proefschrift. Dan wek je geen valse verwachtingen en zijn ze gedwongen om zich te oriënteren op een leven buiten de universiteit. Pas een paar jaar later kun je sommigen dan weer aannemen.
Universitair hoofddocent Petra Verdonk kreeg groot applaus na haar geestige pleidooi om het ‘onmeetbare’ weer tot doel te verheffen en te stoppen met het eindeloze evalueren en verantwoorden en het toetsen van toetsen.
Maar één ding bleef hangen: als er aan de universiteiten een cultuuromslag moet komen, wie zorgt daar dan voor? De universitaire gemeenschap zelf, was het antwoord van voorzitter Karl Dittrich van universiteitenvereniging VSNU. Er is weinig dat in de weg staat en iedereen kan meepraten: er zijn medezeggenschapsraden en opleidingscommissies.
Geruststellen
SP-Kamerlid Frank Futselaar liet zich niet meteen geruststellen. “Ik zie de VSNU niet automatisch als een bondgenoot in deze cultuuromslag”, zei hij. De bestuurders komen voort uit het huidige systeem en zullen het roer niet snel omgooien, is zijn gedachte. Hij wilde de gastheer niet schofferen, maar verwees toch even naar de Leidse affaire van het schrikbewind bij pedagogische wetenschappen: “In wat voor omgeving kan dat ontstaan?”
En kijk, toen werd het debat opeens toch fel. Waar kwam dat wantrouwen toch vandaan, vroeg Dittrich zich af. In het publiek reageerde iemand van een lokale vakbondsafdeling als door een wesp gestoken. Alsof de universiteitsbestuurders ooit uit zichzelf iets aan de werkdruk zouden doen!
“Waarom zitten we hier? Niet om de politiek ergens van te beschuldigen”, riep ze. “We hebben enorm moeten soebatten om dit onderwerp in de cao te krijgen. Die werkdruk komt van managers en megalomane bestuurders die grote gebouwen willen neerzetten en… en…” Maar het debat liep al uit en de gespreksleider zette er een punt achter.
In zijn slotwoord stipte FNV-bestuurder Jan Boersma de cao-afspraken aan: “Ik ga er vanuit dat er op alle universiteiten werk wordt gemaakt van plannen om de werkdruk terug te dringen.” Die plannen moeten “zo diep mogelijk” in de organisatie terechtkomen.
Keihard
“Het zal niet heel makkelijk zijn om diep in die organisaties te komen”, voorspelde Dittrich alvast. Eerder had hij al gezegd dat wetenschap topsport is. De wetenschap is “keihard” en lang niet iedereen die dat wil, kan erin door.
Maar één ding wist hij wel: het zou niet helpen om nog strikter en strakker langs allerlei checklisten te gaan. Er zal altijd werkdruk zijn, herhaalde hij, en dat is ook niet erg: “Als het maar bespreekbaar wordt.”