De sociale faculteit bestaat vijftig jaar en viert dat vrijdag 8 november. Peter Bak schreef een boek over de geschiedenis van vijftig jaar herrie in de tent. Een interview met de auteur.
Het jaarthema van de VU is de maakbare samenleving. Geloofden de grondleggers van de faculteit zelf eigenlijk wel in die maakbaarheid? De sociale orde is toch door God geschapen in hun ogen?
“Dat is een lastige vraag. De eerste hoogleraar sociologie Roel van Dijk, in 1949 aangesteld bij de economische faculteit, was zeker een aanhanger van de zogeheten wijsbegeerte der wetsidee. Daarvan was inderdaad de kern dat de sociale orde door God is gegeven. De wetenschap moest alleen nog ontdekken hoe alles precies in elkaar steekt. Van Dijk had ook twijfels bij die filosofie. Maar hij was geen groot theoreticus en richtte zich vooral op praktisch onderzoek. Dat geldt ook voor de eerste echte hoogleraren in de faculteit. Die hielden in 1964 een oprichtingsconferentie om na te denken over de vraag hoe ze vorm moesten geven aan christelijk sociale wetenschap. Daar kwamen ze niet uit, omdat ze daarover verschillend dachten. Men koos voor een praktische oplossing door onder meer onderzoek te doen naar het gereformeerde volksdeel, het gedrag van kiezers en hulpverlening aan de verre naasten in ontwikkelingslanden.”
Pim Fortuyn
De eerste hoogleraren waren zelf niet geschoold in de vakken die ze moesten doceren. Moest behalve de faculteit ook de inhoud van de wetenschap nog van de grond af aan worden opgebouwd?
“In zeker zin wel. Van Dijk was Indoloog, Kuiper sociaal geograaf, Kuypers jurist en Onvlee theoloog en linguïst. Wat ze gemeen hadden was dat ze bijbels geïnspireerde wetenschap wilden bedrijven, maar niet zo goed wisten hoe dat moest. Als theoretici waren ze niet zulke hoogvliegers. Ze hebben geen van allen een grondslag voor christelijke sociale wetenschappen kunnen ontwikkelen. Ze hielden zich vooral met praktisch toegepast onderzoek bezig, met uiteindelijk vrij positivistische methodes. Het bekende doel-middeldenken bij politicologie bijvoorbeeld. Er waren wel abstracte noties over de normatieve kanten van de wetenschap, zoals rentmeesterschap over de schepping en solidariteit met de verre naasten. Maar in hun eigen theorievorming had dat nauwelijks een plek gekregen. Daarover ontstond in 1969 een grote confrontatie met studenten. Die organiseerden onder leiding van Pim Fortuyn een congres met als inzet dat sociologie een menswetenschap moest zijn. De meeste hoogleraren stonden daar met een mond vol tanden, hoewel ze het streven naar een normatieve wetenschap deelden. Daar lag een overeenkomst met de studenten, maar de wegen gingen ook uiteen. Studenten gingen steeds meer de richting op van de kritische sociologie en het marxisme, terwijl de staf zich grotendeels op het christendom bleef oriënteren.”
Kaderschool
Je schrijft in je boek dat de faculteit ook bedoeld was als kaderschool voor de protestantse zuil. Is daar iets van terechtgekomen?
“Dat idee speelde vooral in de jaren vijftig, dus nog ruim voor de faculteit daadwerkelijk werd opgericht. Dat idee van kadervorming had VU-oprichter Abraham Kuyper natuurlijk al. Het is een van de bestaansgronden van de VU geweest. Deels heeft de faculteit die functie ook gehad. Hoogleraar sociologie Dick Kuiper heeft bijvoorbeeld voor het CDA in de senaat gezeten. Politicoloog Jan van Putten was voorzitter van het Interkerkelijk Vredesberaad. En verschillende vooraanstaande CDA-politici hebben hier gestudeerd, zoals de ministers Wim Deetman en Elco Brinkman. Maar de faculteit heeft ook kader geleverd voor bijvoorbeeld de communistische partij, zoals Tweede Kamerlid Marius Ernsting, en voor de PvdA. Wouter Bos heeft ook nog politicologie gestudeerd. Wat veel studenten en docenten gemeen hadden, was dat wetenschap alleen niet genoeg was. Ze wilden ook dingen in de praktijk doen.”
Radicale studenten
Tien jaar lang was de faculteit in de greep van conflicten met radicale studenten. Volgens jou waren de radicale studenten maar een kleine minderheid. Hoe konden ze zo veel invloed hebben?
“Tja. In 1970 had je bijvoorbeeld de Rode Eenheid Sociologie. Daar waren 35 van de duizend studenten lid van. Maar zij beheersen het debat volledig, bijvoorbeeld door op colleges te agiteren tegen hoogleraren. Het gaat deels natuurlijk om gewone groepsprocessen. Een klein clubje voormannen en -vrouwen hebben een beperkte, maar zeer trouwe aanhang. Het overgrote deel van de studenten laat alles passief langs zich heengaan. Een aantal van die actieve studenten was buitengewoon goed gebekt en met veel energie en overgave bezig met hun missie op de faculteit. En ze waren goed georganiseerd. Wat natuurlijk ook meespeelde was dat enkele hoogleraren en docenten in de beginfase van de democratisering een flink stuk meegingen met de studenten. Zo was in 1972, tijdens de befaamde honderdurenbezetting van het hoofdgebouw, een comité voor democratisering van de universiteit opgericht. Daar zaten ook hoogleraren als Henk van Zuthem en Jan van Putten in. Die wilden wel experimenteren met medezeggenschap van studenten. Bij de vakgroep bedrijfssociologie van Van Zuthem bestond zelfs het one-man-one-votesysteem. Dus de stem van studenten telde volwaardig mee. In de praktijk bleek dat niet te werken. Van Zuthem raakte zeer teleurgesteld over hoe de democratie in de praktijk uitpakte en is gedesillusioneerd naar de universiteit van Twente vertrokken. Studenten konden alle besluiten tegenhouden. Dat gold ook voor de faculteitsraad waar studenten zes van de zestien zetels bezetten. Omdat de twee vertegenwoordigers van het technisch-administratieve personeel zich vaak van stemming onthielden, hoefde slechts één staflid met de studenten mee te stemmen om een patstelling te doen ontstaan. Met de zogeheten coupe van hoogleraren is dat in 1974 teruggedraaid. Wetenschappers kregen toen de absolute meerderheid in de raad om de bestuurbaarheid van de faculteit te redden.”
Communisten
Er wordt gezegd dat de invloed van de communistische partij op de studenten heel groot was. Hoe zie jij dat?
“Genuanceerd. Veel van die actieve studenten kwamen uit keurige gereformeerde gezinnen. Marius Ernsting was zoon van een gereformeerde tuinder uit de Beemster en Victor Rutgers kwam uit een keurige VU-familie. Zijn overgrootvader was zelfs een van de oprichters van de VU geweest. Ze raakten pas tijdens hun studie geradicaliseerd. Studenten van toen vertelden mij dat zij contact zochten met de communistische partij, niet andersom. Eenvoudig, omdat ze geïnteresseerd waren in wat daar gebeurde. Ze werden meegesleept door de tijdgeest. Iedereen wilde wereldverbeteraar zijn. Er waren ook studenten behoorlijk doorgeslagen die echt aan de leiband van de communistische partij liepen, zoals Nico Schouten, de latere de voorman van de Stop-de-neutronenbombeweging. Die was gewoon een stalinist. Aan de andere kant had je natuurlijk hoogleraren die fel anticommunist waren. Die vonden dat studenten en medewerkers met communistische sympathieën niet in bestuursorganen van de VU mochten zitten. Daar is menig robbertje over gevochten.”
Eilandenrijk
Was de faculteit zelf eigenlijk wel maakbaar?
“Er was een buitengewoon ingewikkelde bestuursstructuur bedacht met een subfaculteit sociologie, een subfaculteit politicologie en een subfaculteit antropologie en niet-westerse sociologie. Met daarboven een subfaculteit sociaal-culturele wetenschappen. En daaronder hingen weer tien vakgroepen en vijf bijvakgebieden. Eigenlijk had elke hoogleraar een eigen toko. De faculteit was één groot eilandenrijk waar iedereen zich koning waande in zijn eigen gebiedje. Tussen de vakgroepen was nauwelijks samenwerking. Iedereen was bezig zijn eigen terrein te beschermen. Dat is tot op de dag van vandaag in hoge mate zo gebleven. Bij zijn afscheid als decaan in 2009 beklaagde Bert Klandermans zich nog over het gebrek aan samenwerking binnen de faculteit. Wat in het verleden ook meespeelde, was dat bijna elke vakgroep in een eigen pand zat. Meestal in een villa bij het Vondelpark, dat maakte het gevoel van een eigen eiland nog sterker.’’
Gedonder blijft
Na 1980 is het activisme onder studenten grotendeels voorbij, maar het gedonder niet. Hoe zat dat?
“Het aantal studenten, zeker bij sociologie, daalde dramatisch. Die opleiding is in 1988 opgeheven. De faculteit voerde een doodstrijd om te overleven. Later kwam politicologie ook in problemen. De oplossing was het oprichten van verkorte opleidingen, zoals cultuur, organisatie & management voor afgestudeerde hbo-studenten. Dat werd een geweldig succes. Honderden nieuwe studenten stroomden binnen. Op een gegeven moment zat driekwart van de studenten bij zo’n verkorte opleiding. De docenten van de traditionele opleidingen politicologie, bestuurskunde en culturele antropologie/niet-westerse sociologie moesten massaal bijspringen om het onderwijs te verzorgen. Zij zagen het eigen vakgebied in gedrang komen en hadden nauwelijks nog tijd voor onderzoek. De spanningen liepen zo hoog op dat het bestuur onder leiding van Dick Kuiper in 2000 zelfs aftrad.”
Nieuwe tijden
Toen werd Bert Klandermans van buiten binnengehaald om de faculteit te redden. Is hem dat gelukt?
“Eerst was er interim-decaan Andries Sanders. Die heeft veel puin opgeruimd. En onder de staf ontstond het inzicht dat men zich moest aanpassen aan de nieuwe tijd. Simpel om te kunnen overleven. Dus Klandermans kwam deels in een gespreid bedje terecht. Hij heeft veel gedaan om het onderzoek naar een hoger peil te brengen en ook geld gekregen om onder meer tijdelijk vijf zogeheten ‘strategische hoogleraren’ van buiten aan te stellen. Dus hij had het tij mee en heeft zeker resultaten geboekt. Maar toen na acht jaar zijn decanaat erop zat, was ook het extra geld op.”
Crisis
Binnenkort legt decaan Anton Hemerijck zijn functie neer. Wat treft zijn opvolger aan?
“Ik ben historicus en kan niet veel over de toekomst zeggen. Bestuurlijk is de faculteit duidelijk meer een eenheid geworden en het onderzoek staat steviger op zijn poten dan twintig jaar geleden. Je kunt zeggen dat het nu een normale faculteit is aan een bijzondere universiteit. Het onderwijs en onderzoek zijn niet wezenlijk anders dan aan zusterfaculteiten in de sociale wetenschappen. Maar het zijn financieel natuurlijk moeilijke tijden. Echter, het is in het verleden al vaker gebleken bij deze faculteit: als het mes op de keel staat, is men bereid samen te werken om te overleven. Dus misschien kun je ironisch zeggen dat hoe meer crisis er is, hoe beter voor de faculteit.”
Peter Bak, Gedonder in de sociale. Vijftig jaar sociaal-culturele wetenschappen aan de Vrije Universiteit 1963 -2013, Uitgeverij Meinema, 400 blz. € 27,50
Lees ook de recensie in Advalvas nr. 6, pag 23.
Wie is Peter Bak?
Peter Bak (49) is freelance medewerker van het Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme. Hij studeerde geschiedenis aan de VU en promoveerde in 1999 op de geschiedenis van het dagblad Trouw tot 1968. Ook schreef hij onder meer een biografie over ARP-voorman De Gaay Fortman en een roman Het spoor van Mertens over zijn geboortedorp Sint-Pancras in oorlogstijd. Het boek Gedonder in de sociale, over de geschiedenis van de faculteit Sociale Wetenschapen, schreef hij in opdracht van de Historische Commissie van de VU. Momenteel werkt hij aan een boek over de geschiedenis van de omroep NCRV.
Meer informatie over zijn werk op bakschrijft.nl