Het regent en het is november. In de gang van de beganegrondwoning in Amsterdam-West tel ik 23 paar schoenen. Binnen staan thee en koffie met lekkers klaar om ons op te warmen, en wijn voor na het gesprek over de verhalenbundel De dwaler van Roos van Rijswijk.
VU-medewerkers zullen haar vast nog kennen als columnist van Ad Valvas. In 2014 en 2015 trakteerde zij de lezers tweewekelijks op belevenissen uit haar leven als student literatuurwetenschap.
Inmiddels is zij lang en breed schrijver, haar werken worden uitgegeven door de prestigieuze uitgeverij Querido. Volgens Vrije Schrijver Gustaaf Peek is Van Rijswijk een van de beste van de jongste generatie literaire auteurs. “Voor mij ben je een natuurlijke schrijver, en dat maak ik niet heel vaak mee; er is een onmiskenbaar natuurlijk talent in je werk”, waarop zij lachend zegt: “Je moet eens vaker langskomen.”
In mensen kijken
In het voorbereidend werkcollege presenteerde een groep studenten een analyse van De dwaler. Het valt hen op dat veel personages zich niet thuis voelen in de maatschappij. Sommige verhalen noemen ze futuristisch. En er komen veel vogels in voor. Scheiden, de dood, de stad en zweven zijn ook wel thema’s. Waar ze het allemaal over eens zijn is dat haar verhalen herkenbaar zijn. “We dwalen allemaal door het leven. We willen allemaal wel ergens op de grond gaan liggen. [Personage Alfred besluit midden in een chique woonwijk op straat te blijven liggen, red.] Het is allemaal heel menselijk”, vindt een student. Iets wat Peek beaamt: “Roos kan in mensen kijken, een gave die ze op elke bladzijde in treffende zinnen bewijst.”
De 21 verhalen in De dwaler zijn moeilijk na te vertellen. ‘Misschien zijn dit meer verhalen om te voelen dan om te begrijpen’, schrijft een recensent. En dat heeft te maken met het feit dat een kort verhaal valt te lezen als iets tussen poëzie en een roman. “Je moet het eigenlijk langzaam lezen om het op je in te laten werken”, zegt Peek. Van Rijswijk raadt dan ook iedereen af om een verhalenbundel in één keer van kaft tot kaft te lezen. Zijzelf probeert het lezen van zo’n bundel over zoveel mogelijk weken uit te smeren.
Frivoler
Een student wil weten wat Van Rijswijk zelf graag leest. En of dat dan samenhangt met haar eigen werk. “Dat wisselt sterk. Als je recenseert, zoals ik doe voor de NRC, lees je heel veel. Ook veel genres. Ik hou erg van het boek Boven is het stil van Gerbrand Bakker. Toen ik begon met schrijven leek vrij veel daarop. Alleen ben ik iets frivoler dan Gerbrand. Haha.” Zij houdt ook van sciencefictionachtige verhalen. “Zoals in een werk van Margaret Atwood dat zich afspeelt in een soort van postapocalyptisch wasteland. En ik hou van poëzie. In een verhalenbundel voel ik de ruimte om al die dingen te verkennen.”
Van Rijswijk benadrukt dat zij graag iets nieuws wil doen. “Want ik verveel me vrij snel.”
‘Ik verveel me vrij snel’
Haar artistieke bewogenheid gooide ze bijvoorbeeld in het oprichten van de J.M.A. Biesheuvelprijs in 2015, een jaarlijkse literaire prijs voor de beste korteverhalenbundel. “Ik heb die prijs opgericht omdat er te weinig aandacht voor is.” En omdat verhalenbundels niet meer in aanmerking kwamen voor de Libris Literatuurprijs, vult Peek aan.
Oudere interessante dames
“Jouw fascinatie voor oudere vrouwen, ze blijven terugkomen in je werk. Waarom vind je die zo interessant?” vraagt Peek “Er zijn te weinig boeken over oudere interessante dames. Dat vind ik echt jammer. Ook in films, en als het al over ze gaat, gaan ze of dood of ze zijn dementerend, het gaat heel vaak over die ouderdom. Terwijl George Clooney, weet je… Als ik de media moet geloven moet ik na mijn vijftigste achter de geraniums. Dan ben ik dor hout. Als ik moet schrijven over vrouwen in mijn leeftijdscategorie komt dat gewoon te dichtbij. Ik vind het niet leuk.” Vind je dat eng of suf? vraagt Peek. “Het remt me af, de belevingswereld van iemand als ik ken ik al. De lol van het schrijven zit in het ontdekken van andere kanten.”
Veel auteurs van jouw generatie schrijven meer over zichzelf. Jij vat jezelf niet in fictie. “Klopt, en als ik het wel probeer eindigt het verhaal raar. Het plezier van schrijven ligt in mijn verbeelding loslaten op iets.
“Ik heb nog steeds dat als ik ergens kom mensen vragen: o, ben je de stagiaire? En o, heb je ook een boekje geschreven, je schrijft toch verhaaltjes? Ik hou erg van de literaire sector, maar het is af en toe wel heftig op dat vlak. En het wordt niet minder. Ik kan wel iets over een 25-jarige vrouw gaan schrijven, maar dan worden mensen zo afgeleid dat ik een vruchtbare vrouw opvoer, dat ik er beter een oude vrouw van kan maken of een man.”
Analytische blik
Een student wil weten of de studie literatuurwetenschap haar geholpen heeft als auteur. “Ja, om te schrijven moet je veel lezen. En ik ben anders gaan lezen: ontleden wat iemand doet, op welke traditie die stoelt, waar die naar verwijst. Die kennis van literatuur helpt bij het ontwikkelen van je smaak en bij wat je zelf wilt maken. Maar die analytische blik zet ik wel uit tijdens het schrijven, tot op zekere hoogte.” Hoe kijk je dan? “Op een andere manier: klinkt het lekker, zeg ik wat ik wil zeggen, is het wel interessant überhaupt?”
‘De belevingswereld van iemand als ik ken ik al. De lol van het schrijven zit in het ontdekken van iets nieuws’
Hoogleraar Jacqueline Bel rondt het geanimeerde gesprek af met de vraag: kun je jouw poëtica omschrijven? “Ik schrijf vanuit het plezier van het schrijven en vanuit een grote liefde voor literatuur. Die twee samen zorgen ervoor dat ik veel wil uitproberen. En ik vind aandacht voor taal heel belangrijk, dat je die niet alleen gebruikt om een verhaal te vertellen, maar ook om dat te ondersteunen.”
Fragment
[…] Alfred veegde zijn handen aan elkaar schoon, wreef met beide handen over zijn gezicht, ademde nog eens zeer diep in. Bij het uitademen ging hij liggen. Midden op de stoep, pardon, het trottoir. Zijn ledematen spreidde hij uit. Een bleke zeester in grijze pantalon en groen-blauw ruitjesoverhemd. De bestrating was al een beetje warm van de vroege lentezon, en hoewel de tegels droog waren meende Alfred toch die typische regengeur te ruiken. Lekker. Boven zich zag hij gebladerte en een blauwe hemel waar een lap ragfijne wolken doorheen sluierde, en een enkele dakgevel, schijnbaar onaangetast door de stad. Misschien vervingen ze de roestkleurige bakstenen wel ieder seizoen hier en hadden ze knechtjes die het witte houtwerk maandelijks met hun eigen tandenborstels reinigden. Alfred voelde nu hij plat op de grond lag met een knak een wervel verschuiven. Als bij toverslag verdween het zeurende rugpijntje waar hij al weken mee rondliep, en dat ervoor had gezorgd dat hij als in in de winkel iets op moest pakken van de grond of juist hoog neer moest zetten op een stelling kreunde als een oude man.
‘De jottem’, murmelde Alfred, en hij lachte zachtjes om zichzelf.
Roos van Rijswijk, uit het verhaal ‘De dag dat Alfred besloot te gaan liggen’, De dwaler, Querido 2021, pag. 17