Kunnen studenten en docenten samen de colleges aantrekkelijker maken? Hebben ze nog wel echt contact met elkaar? Over die vragen organiseerde Advalvas in samenwerking met docentenclub KnowVU afgelopen dinsdag een groepsgesprek.
“Docenten voeren actie tegen de werkdruk, en ook studenten staan onder toenemende stress. Hoe zorgen we dat onderwijs weer energie gééft, in plaats van opslorpt? Kunnen studenten en docenten elkaar daarbij helpen? Hebben jullie überhaupt nog wel tijd om echt met elkaar te praten?”, trapt Marieke Schilp, hoofdredacteur van Advalvas, de bijeenkomst af.
“Nauwelijks”, is het antwoord van David Palm, die na de zomer lid wordt van de universitaire studentenraad. “Na colleges gaat iedereen meestal gelijk weg. Studenten en docenten hebben allebei last van een veel te hoge werkdruk.”
‘We zitten achter slot en grendel’
Dat herkent docent psychologie Leonore de Wit. “Na een college gegeven te hebben, ben ik bekaf. Dan komt er meestal niks van om nog even met studenten na te spreken.” Ze vindt contact met studenten wel heel belangrijk. Ze organiseert regelmatig gesprekken met groepjes studenten om over de colleges te praten.
Maar zulke gesprekjes zijn tegenwoordig niet eens eenvoudig te beleggen, is de ervaring van docent Matthijs Bergman. “Vroeger konden studenten gewoon bij me binnenlopen. Maar nu hebben we flexplekken in het labgebouw en zitten we achter slot en grendel. Dan moeten we echt iets afspreken en een zaaltje regelen.”
‘Ik kan mijn boeken niet eens laten zien’
Die ervaring heeft docent antropologie Ellen Bal ook. “Ik heb niet eens een eigen kamer en kan studenten niet de boeken laten zien die ik belangrijk vindt om te lezen.”
De flexplekken achter gesloten deuren zijn een onderwerp dat bij veel aanwezigen leeft. Het maakt het spontaan binnenlopen bij docenten lastiger. Verschillende aanwezigen vinden ook dat er te weinig ontmoetingsplekken zijn, zeker op de eigen faculteit. Er is duidelijk behoefte aan een soort ‘opleidingskamer’ waar studenten en docenten kunnen binnenlopen en met elkaar praten.
‘VU-studenten zijn passiever’
Het gebrek aan contact tussen docenten en studenten komt natuur niet alleen door fysieke beperkingen. Het heeft ook met de onderwijscultuur en -structuur te maken. Een student oppert zelfs dat de gemiddelde VU student nogal passief is, althans vergeleken met UvA collega’s. Het ligt dus niet alleen aan de werkdruk van docenten.
“Hoe groot is die behoefte van studenten eigenlijk om contact te hebben?”, vraagt Rolinka Schippers zich dan ook af. “Wij organiseren de cursus A Broader Mind. Die is grotendeels online. De cursisten geven aan dat ze offline-ontmoetingen missen. Maar op mijn spreekuur voor studenten komt maar een handjevol langs,”
Docent bewegingswetenschappen Bas de Jong heeft daar wel een verklaring voor. “Studenten willen dat het leuk en makkelijk is. Lekker doen wat je zelf wilt en het mag niet te veel tijd kosten.” Inez Lindner, docent economie, vindt dat wat kort door de bocht. “Je moet niet te veel veralgemeniseren. Het verschilt erg per vak welke aanpak wel en niet werkt. Waar het om gaat is dat studenten en docenten niet vrijblijvend met elkaar omgaan. Dat er sprake is van co- ownership van het onderwijs.”
‘Te vrijblijvende colleges’
‘Een student die de kantjes ervan afloopt, wil ik gewoon weg kunnen sturen. Maar ja, dan krijgt ie geen studiepunten en dan krijg ik weer minder geld’
Ellen Bal is het daar mee eens, weliswaar met een kanttekening. “Studenten en docenten zijn niet gelijk. Ik bepaal wat belangrijk is om te leren. Maar studenten mogen wel meepraten over hoe ik dat doe en of ik de juiste keuzes maak.” Ze vraagt zich af hoe je dat gedeelde eigenaarschap vorm kan geven. “Het huidige onderwijs sluit niet meer aan bij de wensen van de hedendaagse studenten en docenten. Er zijn te veel vrijblijvende hoorcolleges. We moeten naar kleinere, actievere werkvormen. Met wederzijdse verplichtingen. Een student die de kantjes ervan afloopt, wil ik gewoon weg kunnen sturen. Maar ja, dan krijgt ie geen studiepunten en dan krijg ik weer minder geld voor mijn onderwijs.”
De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs vindt iedereen een mooi ideaal. Ooit was het dan ook de kern van de VU-onderwijsvisie. ‘We vormen community’s of learners’, stond daarin. Opmerkelijk dat geen van de aanwezigen hiernaar verwees. Papieren visies blijken dan ook snel te vervliegen. Maar oude idealen blijven bestaan. De universiteit moet meer zijn dan een schoolse diplomafabriek. Er is een groot verlangen naar gezamenlijk werken aan Bildung.
‘Die bijbaan is echt niet voor de lol’
Maar ja, de dagelijkse praktijk is weerbarstig. Faculteiten moeten zorgen dat het onderwijs binnen de financiële mogelijkheden vallen. Dus efficiëntie is troef. Docenten horen ook hun onderzoeksverplichting na te komen. Dus beknibbelen ze op onderwijstaken. Hoewel “docent zijn het mooiste beroep is dat er bestaat”, zoals een gespreksdeelnemer zegt. En studenten hebben zo hun eigen redenen om niet ‘vol’ voor het onderwijs te gaan. “Bijna iedereen heeft een flinke bijbaan om rond te kunnen komen. En dat is echt niet voor de lol hoor. Dus de hele week op de campus zijn is voor veel studenten echt een probleem”, aldus een van hen.
‘Leuk plan, helaas te duur’
De financiële beperkingen van de faculteiten herkent Glenn Spiessens, student-toehoorder in het bestuur van de Bètafaculteit. “We hadden een plan gemaakt om een opleiding te vernieuwen en andere werkvormen te gaan gebruiken. Maar het bestuur zei: leuk plan. Helaas kost dat docenten veel te veel tijd en daar hebben we geen geld voor.”
Een docent van de medische faculteit gooit een knuppeltje in het hoenderhok. “Je moet uit elkaar houden wat studenten leuk vinden en waar ze echt iets van leren. Dat hebben wij onderzocht. Digitale dingen, kennisclips en zo, waarderen studenten heel erg. Maar ze leren toch het meest van traditionele colleges waar docenten goed uitleggen wat de samenhang in de leerstof is en wat de belangrijke hoofdlijnen zijn. Ze willen toch weten wat ze voor hun tentamen moeten weten.”
‘Betrek studenten bij Canvas’
Dat brengt ons op de vraag of digitalisering van het onderwijs het contact tussen studenten en docenten kan verbeteren. Werkt Canvas bijvoorbeeld naar behoren, want daar waren hoge verwachtingen van toen het twee jaar geleden werd geïntroduceerd.
‘Docenten laten minstens de helft van de mogelijkheden op Canvas onbenut. Laat ons studenten dan helpen’
Koen van Dijk, oud lid van de studentenraad, heeft daar gemengde gevoelens bij. “Iedere docent gebruikt het op zijn eigen manier en meestal laten ze zeker de helft van de mogelijkheden onbenut. Je zou studenten er veel meer bij kunnen betrekken. Bijvoorbeeld door ze zelf kennisclips te laten maken en die erop te plaatsen. Daar kunnen andere studenten dan weer van leren.”
Ellen Bal, niet voor niets vorig jaar verkozen tot docent van het jaar, herkent de kritiek, maar heeft een oplossing. ‘’Een docent bij ons die handig is met Canvas heeft een format ontwikkeld dat we nu allemaal gebruiken bij de afdeling. En we hebben een student-assistent aangesteld die alle docenten helpt bij het gebruik van Canvas.’’
‘Fysiek contact blijft onontbeerlijk’
De algemene mening is dat digitalisering een mooi hulpmiddel is, maar dat fysiek contact tussen mensen onontbeerlijk is voor goed onderwijs. “Je moet zorgen dat je onderwijs zo aantrekkelijk is dat studenten de moeite nemen om te komen. Want ze leren ook veel van elkaar,” verwoordt een docent het.
De ervaringen met digitaal onderwijs zijn ook niet alleen maar positief. Een docent vertelt dat zijn studenten niet alleen blij werden van het maken van kennisclips. Het kostte ze relatief veel tijd, terwijl ze maar met een klein deel van de leerstof bezig waren. “’Ja, we moeten ook tijd besteden aan de rest van de literatuur en opdrachten om ons tentamen te halen.’ Een andere docent merkte dat bepaalde digitale werkvormen in het eerste jaar helemaal niet aansloegen. Bij de tweedejaars ging het een stuk beter. Goed digitaal onderwijs ontwikkelen blijkt nog een hele kunst te zijn.
‘Alleen digitaal evalueren is niet genoeg’
Helpen evaluaties dan misschien het onderwijs te verbeteren? Een student is er vrij sceptisch over. “Het interesseert veel studenten niet. Hun eigen onderwijs wordt er tenslotte niet meer beter van en meestal horen ze ook niet wat er met de resultaten van evaluaties is gedaan.’’
Docent Gerhard van de Bunt vindt dat evaluaties zeker nuttig kunnen zijn, als je het maar op een goede manier doet. “Alleen digitaal een enquête invullen, zoals nu vaak gebeurt, is niet voldoende. Je moet met groepjes studenten gaan praten. Dat levert je echt bruikbare informatie op.”
‘Zijn ze wel representatief?
Wat de waarde van de digitale enquêtes is, levert veel discussie op. Zijn ze wel representatief? Wat moet je met de mening van studenten die nauwelijks op college komen en hebben studenten niet vooral de neiging de enquête in te vullen als ze kritiek hebben? Ook de rol van de opleidingscommissies krijgt veel aandacht. Die zouden actiever en creatiever met de kwaliteit van het onderwijs kunnen opgaan. Van de Bunt wijst erop dat ze veel meer kunnen dan alleen de enquêtes bespreken. ‘’Ze moeten op de kwaliteit van de opleiding letten. Hoe ze dat doen mogen ze grotendeels zelf weten.”
‘We stuurden de docent een half uurtje de gang op’
Het idee om in ieder geval aanvullende gesprekken te voeren leeft in ieder geval breed. Student Glenn Spiessen heeft zulke gesprekken zelf al georganiseerd. “Op het laatste college stuurden we de docent een half uurtje de gang op. Dan gingen we als studenten even met elkaar praten wat we van de colleges vonden. Daarna mocht de docent weer terugkomen en legden hem de resultaten voor. Dat werd een heel nuttig gesprek.”
“En wat vind jij dan belangrijk aan onderwijs?” wil docent Leonore de Wit weten. “Nou, dat de docent een beetje leuk en enthousiast is’’, luidt het antwoord. “Ah, de passie moet terug in het onderwijs”, reageert de Wit. “Maar dat moet wel van twee kanten komen. Als de helft van de studenten niet komt opdagen bij mijn colleges, verdwijnt mijn enthousiasme ook wel een beetje.”