Afgelopen jaar is de totale studieschuld van Nederland met 1,9 miljard toegenomen. De teller staat nu op 19,3 miljard euro, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Door het afschaffen van de basisbeurs in september 2015 moesten studenten meer gaan lenen. Dat doen ze inderdaad, en hoe jonger, hoe sneller de studieschuld stijgt.
De gemiddelde studieschuld is opgelopen van 12,4 duizend euro in 2015 naar 13,7 duizend euro in 2019. In die periode nam ook het aantal mensen met een studieschuld toe. Er kwamen er 388 duizend bij. Het zijn er nu 1,4 miljoen.
“Geen goede boodschap”
Studentenorganisaties ISO en LSVb zien het met lede ogen aan. “We geven een hele generatie mee dat het normaal is om grote bedragen te lenen”, zegt Kees Gillesse van het Interstedelijk Studenten Overleg. “Dat is geen goede boodschap.”
“Een hoge studieschuld zorgt voor stress en heeft ernstige gevolgen voor de rest van je leven”, stelt Alex Tess Rutten van de Landelijke Studentenvakbond. “Het is onverantwoord dat we jonge mensen met zo’n schuld opzadelen.”
© HOP. Bron: CBS. Schuld x 1.000 euro. De lijnen tonen steeds sneller oplopende studieschulden.
De staaf is de schuld van 18-jarigen met geboortejaar 2000.
Vier politieke partijen voerden samen het nieuwe leenstelsel in. Dat waren VVD, D66, PvdA en GroenLinks. Studeren is duizenden euro’s duurder geworden, maar de aflossingsregels zijn versoepeld. Studenten krijgen 35 jaar de tijd om hun studieschuld af te lossen (20 jaar langer dan voorheen), zodat het maandbedrag lager is. Ook hoeven mensen met lagere inkomens maandelijks minder terug te betalen.
Basisbeurs?
GroenLinks en PvdA hebben intussen afstand genomen van het stelsel. In principe is er een meerderheid voor de terugkeer van een basisbeurs. De vraag is alleen wat er dan voor in de plaats komt.
Sommige partijen willen bovendien een vorm van compensatie voor de studenten die onder het huidige leenstelsel vallen, zeggen ze. De oplopende studieschulden laten zien dat dit nog niet gemakkelijk gaat worden.
Het idee achter het nieuwe leenstelsel was dat het geld behouden zou blijven voor het hoger onderwijs. Hogescholen en universiteiten kunnen in principe honderden miljoenen euro’s extra tegemoetzien. Daarvoor zijn ze ieder voor zich ‘kwaliteitsafspraken’ aan het maken.
Intussen zijn er echter ook bezuinigingen ingeboekt die een deel van het geld weer weghalen bij het hoger onderwijs.