Studenten zijn te spreken over de verplichte studiekeuzecheck die zij doorlopen voor de start van hun opleiding. De instellingen zelf zijn kritischer, blijkt uit onderzoek van het Interstedelijk Studenten Overleg.
Het ISO hield een enquête onder 630 studenten en sprak met beleidsmedewerkers van hogescholen en universiteiten. Daaruit blijkt dat een meerderheid van de studenten (52 procent) vindt dat de studiekeuzecheck daadwerkelijk een beter beeld van de opleiding schetst. Slechts tien procent is het daar niet mee eens.
Maar 1 check
Veruit de meeste studenten (zeventig procent) volgt maar één studiekeuzecheck. Het ISO moedigt hen aan om er minstens twee te volgen, om zo een betere keuze te kunnen maken. Slechts twintig procent van de studenten doet er twee, drie procent doorloopt er vier of meer.
Studiekeuzechecks verschillen onderling sterk. Opleidingen kunnen bijvoorbeeld een meeloopdag organiseren, of een gesprek inplannen met een docent of student. De vragenlijst is het meest populair onder de instellingen (27 procent). Studenten vinden dit jammer, omdat zij juist het idee hebben dat een gesprek hen verder helpt. Zij denken dat de check meer voor de opleidingen bedoeld is om te kijken of de student daar past, dan andersom.
Frustratie
Instellingen zelf klagen meer dan studenten. Zo kost het organiseren van een studiekeuzecheck veel tijd en werk, wat ten koste gaat van het onderwijs. Vaak weten ze niet goed hoe je studenten moet beoordelen: op basis waarvan doe je dat en op welke manier? Studenten delen deze frustratie: de studiekeuzecheck is slechts negatief of positief en ze krijgen geen uitleg waarom.
Het ISO zelf vindt de studiekeuzecheck nuttig, maar ziet ruimte voor verbetering. Studenten ervaren de check meer als een verplichting dan als hun recht. Eigenlijk zouden alle opleidingen een goed gesprek moeten voeren met een aankomende student.