Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
1 september 2024

Hoogopgeleiden zijn vaker orgaandonor

Als mensen overlijden, dan kunnen soms hun hart, nieren, lever of andere organen en weefsels worden gebruikt om ernstig zieke patiënten te helpen. Maar niet iedereen is bereid om donor te worden. 

In het donorregister kunnen mensen aangeven of ze toestemming geven voor orgaandonatie, al dan niet met bepaalde beperkingen. Wil je bijvoorbeeld niet dat je ogen gebruikt worden, dan kun je dat laten weten. Ook kun je de keuze aan je nabestaanden laten. 

Om het tekort aan donoren te bestrijden, is er sinds juli 2020 een nieuwe wet van kracht: wie geen keuze doorgeeft, staat geregistreerd als ‘geen bezwaar’. Sindsdien hebben veel meer mensen hun keuze doorgegeven. Het ging van 49 naar 72 procent van de volwassenen, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. 

Opleiding

Het opleidingsniveau maakt een flink verschil. Van de hoogopgeleiden geeft 46 procent toestemming, al dan niet met een voorbehoud, terwijl slechts 21 procent expliciet géén toestemming geeft. Onder laagopgeleiden is dat bijna omgekeerd: slechts 23 procent geeft toestemming en 40 procent juist niet.

© HOP. Bron: CBS. Jaar: 2024. Geen onderscheid naar leeftijd mogelijk.

 Afkomst heeft ook flinke invloed op de bereidheid om orgaandonor te worden. Onder mensen van Nederlandse afkomst (beide ouders zijn hier geboren) is het aantal donatieweigeraars 34 procent, tegen 64 procent van degenen met een ‘herkomst’ buiten Nederland, noteert het CBS. 

Ook onder de hoogopgeleiden is dit patroon zichtbaar: zijn hun ouders buiten Nederland geboren, dan is de kans kleiner dat ze orgaandonor willen zijn.

© HOP. Bron: CBS. Jaar: 2024. Ouders wel of niet in Nederland geboren.

Dit kan voor bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond tot een tekort aan donoren leiden, schrijft het statistiekbureau. “De kans om een passend orgaan te vinden, dat niet wordt afgestoten door het lichaam, is het grootst als dit orgaan afkomstig is van iemand met dezelfde achtergrond.” 

Wetenschap

In het register kun je ook doorgeven of je organen eventueel gebruikt mogen worden voor wetenschappelijk onderzoek naar orgaantransplantatie, mochten ze niet naar een patiënt kunnen. Daar heeft het CBS geen cijfers over, maar het register zelf wel. 

Veruit de meeste mensen die toestemming geven voor donatie, hebben ook weinig problemen met zulk wetenschappelijk onderzoek: 4,5 miljoen mensen geven er toestemming voor, terwijl slechts 304 duizend dit weigeren.

Deze VU-studenten gaan naar de Olympische Spelen

‘Je kunt topsport beoefenen en daarbuiten gewoon normaal blijven doen 

Voor geneeskundestudent Koen Metsemakers (32) is het de tweede keer dat hij meedoet aan de Olympische Spelen. Drie jaar geleden won hij goud in Tokyo in de dubbel vier [een roeiboot waarin alle vier de roeiers twee riemen hebben, red.]. Hij belt vanuit Oostenrijk, waar hij op hoogtetraining is. “Het is hier eigenlijk ook gewoon heel gezellig.” Ze gaan wel vroeg naar bed, en gefeest wordt er niet. “Ik heb vorige week 46 uur getraind, daar past niet echt een sigaretje en een biertje bij.”  

Metsemakers begon op vrij late leeftijd met roeien: op zijn negentiende, tijdens zijn studententijd. Dat werd al snel serieus, hoewel dat niet per se een heel bewuste keuze was. “Ik ging gewoon roeien omdat ik het leuk vond. Misschien is dat wedstrijdroeien in de loop der tijd een beetje uit de hand gelopen. En nu zit ik opeens op een berg in Oostenrijk en ga ik voor de tweede keer naar de Olympische Spelen.”  

Voor de sterrenstatus die daarbij komt kijken, is Metsemakers niet erg gevoelig. “Misschien ben ik daar iets te nuchter voor. De Spelen zijn het belangrijkste toernooi voor roeien. Maar in principe is die wedstrijd niet anders dan een WK of een gemiddelde Bosbaanwedstrijd. Het niveau is wat hoger, maar het is nog steeds 2 kilometer, nog steeds op water, je zit nog steeds in een boot en probeert zo snel mogelijk van A naar B te gaan. Je krijgt alleen meer aandacht van de media.”  

Die media-aandacht is bij roeien trouwens een stuk minder dan bij andere sporten, vertelt hij. “Rond de Spelen heb je wel de NOS en talkshows, maar dat waait ook snel weer over. Dat vind ik juist het lekkere aan roeien. Je kunt topsport beoefenen, en daarbuiten gewoon normaal blijven doen. Je roeit gewoon naast elkaar op de Bosbaan. Ik kan goed leven in de anonimiteit.”  

Wat hij verder mooi aan roeien vindt? “Dat je het echt met elkaar moet doen. Je werkt er jaren naartoe, en het moet op dat ene moment allemaal kloppen. Je kunt er niet even minder lekker in zitten.” Met de zenuwen die dat met zich meebrengt heeft hij inmiddels wel leren omgaan. “Als ik dat rode stoplicht bij de start zie, dat ik weet dat ik bijna mag starten, denk ik alleen maar: ik wil weg hier, de wedstrijd in.” Zijn familie en vrienden komen kijken in Parijs, maar veel zal hij niet met ze te maken hebben daar. Hij heeft ze gewaarschuwd dat hij tussen de wedstrijden niet naar ze toekomt. “Ik ga geen kopje koffie doen. Ik ben daar met één doel en dat is olympisch goud halen.” 

‘Na de Spelen komt er wel weer tijd voor vrienden en familie’ 

Masterstudent finance Yibbi Jansen (24) vertegenwoordigt Nederland in het vrouwenhockeyteam. Ze komt uit een echte hockeyfamilie. Beiden ouders speelden vroeger hockey, haar vader ging zelf drie keer naar de Spelen als doelman voor het nationale mannenteam.  

Jansen is middenvelder, “de verbinder tussen verdediging en aanvallers” en wordt geroemd om de kracht en techniek waarmee ze strafcorners neemt. Toen haar vader haar en haar team coachte, vertelde hij hun dat het verstandig was iets extra’s te kunnen in hockey. Daarop begon Jansen te trainen op het nemen van strafcorners.  

Anderhalf jaar geleden begon haar team met de voorbereidingen voor de Spelen. “Nu trainen we wat vaker. Daardoor heb ik wel minder tijd om met vriendinnen af te spreken of bij familie langs te gaan. Maar dat vind ik niet zo lastig. We hebben nog twee maanden volle focus op de Spelen. Daarna heb ik weer meer tijd. Het hoort er ook gewoon een beetje bij.” Maar ook buiten voorbereidingen voor een groot toernooi staat ze niet ieder weekend in de kroeg. “Dat heb ik al jaren niet gedaan. Ik lijd niet echt het standaard studentenleven.” 

Haar master zette ze afgelopen februari tijdelijk stop. Ondanks de topsportregeling van de VU was het moeilijk te combineren. “Ik wilde gewoon al mijn energie in trainen kunnen stoppen.” Ontspanning vindt ze in het lezen van een boek, toch af en toe proberen af te spreken met vriendinnen, en verder is het vooral veel trainen. “En letten op wat ik eet. Niet per se op m’n gewicht letten, maar vooral zorgen dat ik genoeg eet voor energie.”  

Van haar vader heeft ze wel leuke verhalen gehoord over de Spelen, “maar elkaar er echt op voorbereiden doen we meer onderling met het team. Ik ben naar de Spelen in Londen gaan kijken, maar het blijft afwachten hoe het gaat zijn. Maar vet gaat het sowieso worden.” 

‘Vlak voor de wedstrijd moet je mij met rust laten’ 

Voor baanwielrenner en geneeskundestudent Kyra Lamberink (28) vallen de zenuwen nu nog mee. Maar vlak voor de wedstrijd komen die toch wel vaak opzetten. “Ik doe de startronde van de teamsprint, dus dat is vanuit de startmachine vol gas gaan.” Inmiddels weten zij en haar teamleden van elkaar wel hoe ze met elkaars zenuwen moeten omgaan. De één maakt grapjes, de ander trekt zich wat terug. “Mij moet je op dat moment met rust laten, haha. Ik ben alleen maar bezig met: op twee seconden ga ik naar boven, met één naar achter en bij nul zo snel mogelijk eruit.”  

De voorbereiding voor de Spelen is voor Lamberink niet heel anders dan haar gebruikelijke trainingsschema. Over zo’n twintig uur per week verdeelt ze baantrainingen, krachttrainingen, hersteltrainingen en duurtrainingen. Ook nu, in de aanloop naar de Spelen doet ze dat zo. “Wel heb ik de laatste weken veel minder mensen gezien dan hiervoor. Grote groepen vermijd ik om het infectierisico te verkleinen.”  

Maar doorgaans heeft ze nog best een sociaal leven naast de topsport. “Het baanwielrennen is echt een krachtsport geworden de laatste jaren. We trainen dus vaak één keer per dag en herstellen de rest van de dag in plaats van duursporters die vaak twee keer per dag trainen.” En waar de meeste andere sporters die naar de Spelen gaan hun studie hebben gepauzeerd, is het voor haar nog wel te combineren. “Studeren is juist fijne afleiding.”  

Ze weet nog niet zo goed wat ze van de Spelen kan verwachten. “Ik hoor van iedereen dat het heel groots is, maar van hoe groot kan ik me geen voorstelling maken. Ik denk dat ik mezelf gewoon blijf vertellen dat het een wedstrijd is, dat ik gewoon moet fietsen. Dat kunstje heb ik vaker gedaan.” 

‘Het is nooit in me opgekomen dat de Spelen een optie zouden zijn’ 

Voor volleyballer Florien Reesink (26) was het nog even spannend of ze naar Parijs zou kunnen. Het team hoorde drie weken geleden dat ze waren gekwalificeerd, maar iemand anders in het team heeft dezelfde functie als zij: de libero, waarbij ze in een andere kleur shirt dan de rest van het team vooral verdedigt en de bal naar voren doorgeeft. Wie van de twee er mocht gaan, was dus nog even spannend.  

Deze week kreeg ze te horen dat ze definitief in de selectie zit. “Het was nooit in me opgekomen dat de Olympische Spelen een optie zouden zijn.” Twee jaar geleden had Reesink korte tijd even geen club waar ze voor speelde. Daarna speelde ze even in Duitsland, vorige zomer ging ze vaker spelen voor het Nederlandse team, en nu gaat ze met hen naar Parijs. “Ik sta niet vaak stil bij die snelle ontwikkeling.” 

Sinds ze vanaf haar zesde volleybal speelt (“Ik ben erin gerold, m’n ouders, broer en zus deden het ook”) bekijkt ze van seizoen tot seizoen wat haar volgende stap gaat zijn. Bij het jeugd-NK werd ze gescout voor extra talententraining, daarna kwam ze in de selectie van jeugd-Oranje. “Dat gebeurde allemaal best op jonge leeftijd.”  

Rond die tijd wisselde ze een paar keer van middelbare school, op zoek naar een plek waar ze topsport goed kon combineren met onderwijs. De vaste groep vriendinnen die ze had, deed ze daardoor vooral op binnen het volleybal. Ook nu heeft ze nog veel vrienden die sporten of uit de volleybalwereld komen. “Je weet van elkaar hoe het werkt, dat is fijn. Je begrijpt van elkaar als je er niet bent, en dat als je vrij bent, je vaak moe bent.”  

Reesink heeft net haar bachelor bewegingswetenschappen afgerond. “Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar corona kwam goed uit. Het maakte het mogelijk colleges online te volgen, en ik hoefde voor tentamens niet naar de campus te komen.”  

Voor nu komt het goed uit dat ze niet bezig hoeft te zijn met een studie. Deze week is ze in de VS om tegen het Amerikaanse team te spelen dat naar de Spelen gaat. Maar verder zien de voorbereidingen er niet heel anders uit dan voor een ander toernooi. “Ook nu trainen we twee keer per dag. Wel voel ik iets meer druk, het moet nu echt gebeuren. Maar ik ben vooral heel benieuwd hoe het daar allemaal gaat zijn, ik heb er ook gewoon zin in.”  

Headerbeeld: Rob Bömer
Beeld Koen Metsemakers: roeien.nl
Beeld Kyra Lamberink: Sander Snijder

Beeld Florien Reesink: Ronald Hoogendoorn

Vakbonden: ‘De studentenbeweging stond in vuur en vlam’

Ze hebben nu allebei het stokje doorgegeven: Demi Janssen (Interstedelijk Studenten Overleg) en Elisa Weehuizen (Landelijke Studentenvakbond). Voor Weehuizen is het twee dagen geleden, Janssen is al naar Tenerife geweest “om een weekje niets te doen”.

Kabinet gevallen

Zo rustig hebben ze het lange tijd niet gehad. “Ik weet nog dat ik vorig jaar bezig was om mijn laatste studiedeadline te halen toen het nieuws binnenkwam dat het kabinet was gevallen”, zegt Janssen. “Mijn telefoon stond natuurlijk meteen roodgloeiend omdat we meteen aan de slag moesten: wat gaat dit betekenen voor studenten?”

Ze moesten zo snel mogelijk met politieke partijen praten: wat gingen die allemaal in hun verkiezingsprogramma’s zetten? Hoe kregen ze de onderwerpen voor studenten onder de aandacht?  “We gingen opeens een achtbaan in en moesten ons op een heel ander politiek jaar instellen”, zegt Weehuizen. “Dat vraagt wel wat flexibiliteit.”

Ze pleitten bijvoorbeeld voor stagevergoedingen, flexstuderen, studentenwelzijn en meer. Janssen: “In veel programma’s zijn die punten overgenomen. Maar vervolgens zie je het hoofdlijnenakkoord en dan baal je als een stekker,”

Langstudeerboete

Want het nieuwe kabinet wil de langstudeerboete weer invoeren: studenten moeten drieduizend euro extra collegegeld betalen als ze meer dan een jaar uitlopen in hun bachelor of master.

Ze hadden de langstudeerboete overigens niet zien aankomen. Janssen: “Juist de partijen die nu een coalitie vormen, zeiden dat ze bestaanszekerheid zo belangrijk vonden. En dan ga je een boete invoeren die het mantelzorgers of bijvoorbeeld chronisch zieke studenten moeilijk maakt! Dat rijmt niet met elkaar.”

“De boete veroorzaakte een aardbeving onder studenten”, bevestigt Weehuizen. “Van vakbonden tot gezelligheidsverenigingen, iedereen maakt zich enorm druk.” De strijd gaat veel tijd kosten, verwacht ze, en dat vindt ze jammer. “Nu moeten we vooral defensief tegen die bezuinigingen en tegen de langstudeerboete vechten, wat heel veel tijd afpakt van het verbeteren van het onderwijs. We moeten nu vooral zorgen dat er niet van alles afbrokkelt de komende jaren.”

Demonstratie

De LSVb organiseerde meteen een demonstratie tegen deze langstudeerboete, waar allerlei organisaties en vakbonden aan meededen, ook bestuurders van universiteiten en hogescholen.

Maar het ISO was niet van de partij. Het illustreert het verschil tussen ISO en LSVb: de een zit liever aan de overlegtafel, de ander is activistisch. “Misschien dat wij minder snel op een protestveld zullen staan”, zegt Janssen, “maar we laten alsnog heel luid van ons horen.” ISO en LSVb hebben bijvoorbeeld wel samen met anderen een brandbrief over die langstudeerboete geschreven.

Demi Janssen voor de camera van L1 (ISO)

Palestina

Het verschil tussen de twee studentenorganisaties zie je ook in hun houding tegenover de pro-Palestinaprotesten. Weehuizen: “Met die anti-genocideprotesten stond de studentenbeweging in vuur en vlam. Persoonlijk vond ik het heel cool dat studenten zichzelf zo snel konden organiseren. We hebben onze steun uitgesproken omdat we zagen dat sommige instellingen het gesprek helemaal niet aan wilden gaan en geen transparantie boden. Hoe kunnen studenten dan een tegenmacht vormen? Voor ons zijn die protesten een symptoom dat de democratie in het onderwijs niet in orde is.”

Janssen: “Wij vonden het vooral belangrijk dat studenten hun stem konden laten horen en dat ze een dialoog konden voeren. En we vinden het verontrustend dat dat niet altijd overal goed verliep.” Het is geen goed teken als er politie bij komt kijken of als studenten zich genoodzaakt voelen in hongerstaking te gaan, vindt ze. “Studenten moeten zich gehoord voelen door hun instelling, in een veilige dialoog.”

Resultaat

Wat hebben ze voor elkaar gekregen? Samen met de universiteiten en hogescholen hebben ze bijvoorbeeld landelijke richtlijnen afgesproken voor de vergoeding van studenten in de medezeggenschap.

Janssen: “Het is heel belangrijk dat het bestuur de mening van alle studenten meeneemt en niet alleen van degenen die zich zo’n medezeggenschapsjaar kunnen veroorloven. Je moet ook de studenten horen die het minder breed hebben.”

Die vergoedingen zijn niet meer dan terecht, vindt de LSVb. “Het is gewoon werk en daarvoor moet je betaald krijgen. Je hebt er als instelling ook alleen maar baat bij als studenten een tegenmacht kunnen vormen.”

Wijze raad

Nu gaan ze allebei weer studeren. Weehuizen studeert sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en gaat in het laatste jaar van haar bachelor vijf maanden naar Singapore. Janssen vervolgt haar bachelor liberal arts and sciences in Maastricht.

Hebben ze wijze raad voor hun opvolgers? Janssen: “Besef dat je er niet alleen voor staat. Je hebt een team van bestuurders en medewerkers om je heen, die allemaal heel gemotiveerd zijn. Je krijgt ook steun van oud-bestuurders. En neem ook af en toe rust. Je doet heel veel voor studenten, daar mag je best trots op zijn.”

Weehuizen: “Bestuur met moed! De toegankelijkheid van het onderwijs staat onder druk, nu meer dan ooit. Dit vraagt om leiderschap dat zich duidelijk uitspreekt en niet terugdeinst bij politieke tegenwind. Wees standvastig en vergeet niet om goed voor jezelf te zorgen.”

Robbert Dijkgraaf wist rechts nauwelijks te overtuigen

In 2008 was de vermaarde natuurkundige Robbert Dijkgraaf president van wetenschapsgenootschap KNAW en kon hij zich niet voorstellen dat hij ooit minister zou worden. Politiek noemde hij een soort zwarte magie. “Kijk, in de natuurkunde kun je zeggen: als ik op dít knopje druk, gaat dáár een lampje branden. Als je in de politiek op een knopje drukt, dan gaat ergens ver weg misschien ooit eens een lampje branden, maar je weet het niet wanneer en je weet niet waar”, zei hij in een interview met het HOP.

“Hoge verwachtingen”

Toch maakte hij in januari 2022 de overstap. Namens D66 werd hij minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en zelden werd een bewindspersoon zo enthousiast onthaald. Verslaggevers, columnisten en cartoonisten strooiden met loftuitingen en zelfs protestgroep WOinActie had “hoge verwachtingen”. Alleen dagblad De Telegraaf klonk zuinig en noemde hem een technocraat.

Je zou denken: het kan alleen maar tegenvallen. Maar Dijkgraaf had een makkelijke start: hij mocht extra geld uitgeven. Er kwam ruim een miljard euro voor de wetenschap bij en ook de basisbeurs zou een comeback maken, om maar iets te noemen.

Natuurlijk kwam er kritiek op de hoogte van de nieuwe basisbeurs, maar de verwijten bleven niet aan Dijkgraaf kleven. Zijn critici snapten ook wel dat hij die bedragen niet zelf had gekozen.

Stijl

In debatten bleek hij goed te luisteren. De meeste bewindslieden zitten tijdens lange debatten op hun telefoon, schreef dagblad NRC, of ze lezen in hun papieren. “Op één na. Robbert Dijkgraaf, minister van Onderwijs voor D66, luistert altijd.” Het was dan alsof hij een tenniswedstrijd volgde.

Dijkgraaf was ook graag bereid tot overleg. Voor het invoeren van de basisbeurs legde hij een paar opties aan de Tweede Kamer voor. De regeringspartijen bedachten zelf nog een manier om de aanvullende beurs te verruimen (ze schrapten de halvering van het collegegeld voor eerstejaars) en daarna liep het allemaal gesmeerd.

Hij was zo hoffelijk dat zelfs zijn politieke tegenstanders hem waardeerden. Vrijwel niemand speelde op de man. Misschien viel een groot politiek probleem daardoor bijna niet op: dat hij rechtse en populistische partijen niet of nauwelijks wist te overtuigen van zijn koers.

Buitenlandse studenten

Neem de internationalisering. Tot ergernis van rechtse partijen kon Dijkgraaf zich niet druk maken om de toestroom van buitenlandse studenten. Hij trok een wetsvoorstel van zijn voorganger terug, terwijl het aantal buitenlandse studenten bleef toenemen. De ophef vond hij overdreven. Hij noemde het schamper een ‘traditie’ dat de kranten bij de opening van het nieuwe studiejaar altijd volstaan met artikelen over dakloze internationals die in tenten moeten overnachten. Hij wilde zich beslist niet laten opjagen. Terecht of niet, hij heeft onderschat hoe rechts Nederland hier tegenaan keek.

De minister sprak van balans, zorgvuldigheid, toetsing en goede afspraken met bestuurders, waarover hij nog even na moest denken. Hij won het ene na het andere advies in. Het duurde langer dan twee jaar voordat hij – inmiddels demissionair – zijn wetsvoorstel naar de Tweede Kamer stuurde.

Populistische partijen schoven intussen het gebrek aan studentenkamers op internationals af en deden alsof er een makkelijk oplossing was: laten we gewoon weer in het Nederlands lesgeven, dan blijven ze wel weg en wie zal ze missen? Jan-met-de-pet in elk geval niet!

Gelijke kansen

Op het gebied van gelijke kansen had hij de sympathie van de meeste partijen, al bleef het soms letterlijk bij woorden. Hij wilde bijvoorbeeld de term ‘hoger onderwijs’ in het dagelijks taalgebruik afschaffen om de gelijkwaardigheid (de ‘waaier’) van mbo, hbo en wo te versterken. “Alles wat we kunnen doen om de verschillen kleiner te maken, is goed.”

Hij reageerde wel met daadkracht toen bleek dat studiefinancier DUO discrimineerde in de strijd tegen fraude met de basisbeurs. DUO nam met name studenten met een migratieachtergrond in het vizier, bleek uit journalistiek onderzoek van het HOP, Investico, NOSop3 en Trouw. Het was een schandaal dat hem duidelijk hard raakte. Het algoritme dat verdachte studenten uitzocht stelde hij meteen buiten werking en hij liet de fraudebestrijding grondig onderzoeken.

Maar hij wilde niet erkennen dat er onschuldige studenten zijn geraakt. Ook wilde hij de positie van studenten nog niet versterken: bij twijfel zijn zij nog altijd in het nadeel. Dijkgraaf wilde de doorlichting van het systeem afwachten: dan zou iedereen vanzelf inzien wat er moest gebeuren. Maar inmiddels is het kabinet gevallen en is het maar de vraag wat ermee gaat gebeuren.

Wetenschap

In zijn wetenschapsbeleid zie je hetzelfde patroon terug. In zijn eerste openbare lezing als lid van het kabinet Rutte-IV zei Dijkgraaf tegen de aanwezige wetenschappers: “Velen van u kennen mij als een oud-collega, als ‘een van ons’. Ik hoop van harte dat ik dat mag blijven. Ook de komende jaren als minister.”

Het leek wel alsof hij de wetenschap wilde beschermen tegen politiek en populisme. “Ga samen met mij voor de feiten staan en bescherm zo onze wetenschappers”, zei hij. Want we hebben wetenschap nog hard nodig om grote problemen op te lossen, was zijn boodschap. Denk maar aan corona, klimaatverandering, sociale ongelijkheid enzovoorts.

NRC-columnist Maxim Februari wilde het feestje niet verstoren, maar waarschuwde toch dat het wat wereldvreemd klonk. Er zijn problemen met integriteit in de wetenschap en kijk eens naar de woekerwinsten van de farmaceutische industrie. “Mensen lezen hierover, ik lees hierover, de samenleving is niet gek. Waarom komen wetenschapsbestuurders dan toch steevast met die glunderende teksten, geschreven door de marketingafdeling, waarin de wetenschap verschijnt in het stralende licht van de eenzijdige voorlichting?”

Dijkgraafs betoog zou de tegenstanders inderdaad niet overtuigen. BBB won de verkiezingen voor de Provinciale Staten ondanks haar redeloze verzet tegen stikstofregels en het verdacht maken van wetenschappers.

Extra geld

Dijkgraaf had honderden miljoenen euro’s aan extra onderzoeksgeld en ging die verdelen. Er moest rust en ruimte in de wetenschap komen, was zijn idee. De universiteiten kregen 200 miljoen euro per jaar voor landelijke samenwerkingsplannen en er kwam ook geld voor starters- en stimuleringsbeurzen voor nieuwe universitair docenten en andere wetenschappers.

Hier maakte hij overigens meer tempo. Ook knap: hij zette zijn critici samen met bestuurders in een commissie om over de uitwerking te praten en jawel, ze kwamen eruit. Je kunt plussen en minnen, maar in principe vond iedereen in academisch Nederland het goed nieuws.

Maar de rechtse bevolking kijkt wat platter naar de wetenschap. Waar betalen we eigenlijk voor? Waarom gaat dat geld niet gewoon naar techniek, innovatie of betere medicijnen?

In een verkiezingsdebat noemde VVD-minister Christianne van der Wal haar collega Dijkgraaf een “fantastische minister”, om in één moeite door zijn beleid te beschimpen en voor bezuinigingen te pleiten. Ook Mona Keizer van BBB, inmiddels beoogd minister van Volkshuisvesting, zat erbij en brak een lans voor samenwerking met het bedrijfsleven: “Anders heb je prachtige dingen bedacht, maar hoe krijg je ze uitgerold?”

Rancune

En dan hebben we het nog niet eens over de rancune waarmee de PVV kennis en wetenschap tegemoet treedt. PVV, VVD, NSC en BBB gaan een miljard bezuinigen op hoger onderwijs en onderzoek en PVV-Kamerlid Reiner Blaauw vierde ronduit feest. Dankzij de bezuinigingen zou de activistische woke-cultuur van de universiteiten verdwijnen, hoopte hij.

“Dat trof mij in het hart”, zei Dijkgraaf onlangs in een interview met dagblad NRC. “Het klinkt als revanchisme. Dat vind ik moeilijk te accepteren.” Waarvan acte. Maar hij was dat revanchisme dus niet vóór.

Misschien gaf hij te weinig aandacht aan de strijd. Hij profileerde zich als buitenstaander in de politiek, die de nobele taak vervult om zinnig beleid te voeren. Geroepen tot het ambt.

Die zuinige reactie van De Telegraaf op zijn benoeming wierp misschien zijn schaduw vooruit. Met kalm bestuur kom je er niet altijd. Dijkgraaf was eigenlijk te hoffelijk om de populisten van scherpe repliek te dienen.

Too van Velzen vereeuwigt het W&N-gebouw met fotoserie

Eén ding is zeker: de meningen over het 60 jaar oude W&N-gebouw lopen sterk uiteen. Waar de een het gebouw afgrijselijk vindt, is de ander er smoorverliefd op. Maar na het zien van de foto’s van Too van Velzen kun je er haast niet omheen: in het oudste gebouw van de campus is genoeg schoonheid te vinden. “Veel mensen vinden het een somber gebouw, maar ik hou van de hoekjes, oude spullen en andere rariteiten die overal te vinden zijn”, zegt Van Velzen, communicatiemedewerker bij de Facilitaire Campus Organisatie.

Iconisch gebouw

De fotoserie vindt haar oorsprong in 2018, toen Van Velzen een foto van een trap nam met haar telefoon. Die allereerste foto is onderdeel van een tentoonstelling in de Tuinzaal van het W&N-gebouw, waar een kleine selectie van haar foto’s hangt. “De sloop van het gebouw staat al lange tijd op de planning en ik weet dat er weinig foto’s van het W&N-gebouw te vinden zijn in de archieven. Dat was voor mij reden om aan deze serie te beginnen, dit iconische gebouw moet voor de eeuwigheid worden vastgelegd.”

Van Velzen fotografeert naar eigen zeggen anders dan ingehuurde fotografen, omdat ze van architectuurfotografie houdt. Haar foto’s tonen onder meer het buizenstelsel in de kelder, de telescoop in de sterrenkundekoepel en een lege collegezaal. Ook fotografeerde Van Velzen de trappen en toiletten van het gebouw. “Zo’n beetje elke wc is anders, met steeds andere kleuren en vloeren. Het toont de diversiteit van het gebouw aan. Dat vond ik ook zo leuk aan het maken van deze serie: hoe langer je er rondloopt, hoe meer dingen je opvallen.”

Stilleven

Van Velzens favoriete foto prijkt boven dit artikel. Een foto, haast een stilleven, van een bijzonder hoekje in een van de labs. Er hangt een kleurrijke poster van het periodiek systeem, geflankeerd door een ouderwetse afwasborstel, groezelig zeepbakje, oranje plakbandhouder en twee antieke stekkerdozen. “Die borstel die daar nog hangt en die stekkerdozen vind ik echt geweldig. Het lijkt net een schilderij.” Het is maar goed dat Van Velzen dit beeld heeft gevangen, want inmiddels bestaat het niet meer. “Ik liep er laatst langs en alleen de restanten zijn nog te zien.”

Geobioloog in overvol magazijn

Waar Van Velzen in het begin van haar project op het gebouw focust, volgen later ook de bewoners. “Ik heb de laatste tijd ook mensen in hun omgeving gefotografeerd, omdat je anders alleen maar lege platen krijgt.” Een van hen is Simon Troelstra, een gepensioneerde geobioloog die als gastonderzoeker nog aan de VU verbonden. Hij is te zien in een overvol magazijn vol gele buizen, met aarde die buit is gemaakt tijdens veldwerk. “Troelstra heeft mij alles laten zien van aardwetenschappen, zoals de magazijnen waar alle monsters liggen en de vitrinekasten in de gangen. Hij ziet er ook het belang van in om dit allemaal vast te leggen voor het nageslacht.”

Van Velzens foto’s zullen na de tentoonstelling – die tot de zomervakantie nog te zien is – de gangen van het gebouw sieren tot aan de sloop. “En er zijn plannen om een boek te maken. Mijn project is trouwens nog niet af. Ik moet de studieverenigingen nog vastleggen en hoop dat mensen mij tippen over leuke hoekjes of plekken die ik moet fotograferen. Ik ben inmiddels door drie mensen getipt, maar ik hoop op meer!”

Tip Too
Ken jij een plek in het W&N-gebouw die Too van Velzen móet fotograferen? Tip haar op too.van.velzen@vu.nl.

Greetings from Amsterdam

Aan de niet-Amsterdammers de vraag of u ja zegt in deze situatie. Uw laatste krachten, eigenlijk gespaard om uzelf met koffer en al naar de hotelkamer te slepen en daarna op bed te storten, kunt u gebruiken om de taxichauffeur met handen en voeten een hopeloos lesje Nederlandse geografie bij te brengen met dito kans van slagen.
Of u noemt uzelf Amsterdammer. Voordeel: het is aanzienlijk minder moeite, nadeel: u noemt uzelf Amsterdammer.

Maar nu de échte inwoner van de hoofdstad. Bent u dat? Gefeliciteerd, mazzelpik. Niet alleen hoeft u in die taxi uw ware woonplaats niet te verloochenen, ook gaat u zonder twijfel veel meer van uw vakantie genieten dan die lui buiten de Ring. Let maar op.
U zal eerst verbaasd zijn over hoe diep de taxichauffeur in het stadscentrum zijn gaspedaal durft in te drukken, om u vervolgens opnieuw te verbazen over het exorbitante snelheidslimiet wanneer u met roodomrande ogen de roodomrande borden langs de weg checkt.

De volgende dag had u de hotelkamer voor het ochtendgloren willen verlaten, maar zonder de biologische wekker van het kakafonische straattumult slaapt u een gapend gat in de dag. Goed uitgerust begrijpt u eindelijk waarom de wekker is uitgevonden.
Na het middaguur koerst u – op hoop van zegen – af op het meest toeristische plein van de stad, dat volgens Google Maps rond dit tijdstip op z’n drukst is. Maar ter plekke had u de trekpleister bijna nietsvermoedend doorkruist. Dit is toch geen topdrukte?

U strijkt neer op het eerste en beste terras aan het plein en vraagt om een biertje. Er staat een lekker zonnetje, dus u bestelt een tweede ronde. Nog een. En nog een. Wanneer u de rekening wordt gebracht, had u zich al klaargemaakt om een tweede hypotheek af te sluiten, maar de schade blijkt zo gering dat u spontaan een fles champagne bestelt. Dat zal hier dan ook wel niets kosten.
Dit soort verrassingen zal u blijven overvallen, totdat u weer het vliegtuig instapt. Op naar huis. Bij het opstijgen ziet u luilekkerland langzaam in de wolken verdwijnen. U constateert dat Amsterdam de allerfijnste stad is om te wonen. Vooral op vakantie.

Organisaties protesteren tegen ‘transfobe sprekers’

Belangenorganisatie Trans Zorg Nu! wil aanstaande donderdag op de VU gaan protesteren tegen een conferentie van wat volgens de organisatie ‘transhatende pseudowetenschappers’ zijn. Het gaat om een besloten bijeenkomst van het aan de VU verbonden Amsterdams Centrum voor Familierecht.

Drie van de sprekers op de conferentie zijn kritisch over het zogeheten Dutch Protocol, een traject voor transgender kinderen en adolescenten die onder andere bestaat uit het voorschrijven van puberteitsremmers. “Een van hen is bijvoorbeeld Hilary Cass die een wetenschappelijk rapport over het Dutch Protocol heeft geschreven en vindt dat je niet te snel met die remmers moet beginnen”, zegt een VU-woordvoerder.

Stevige kritiek

Maar 22 belangenorganisaties voor transgenders schrijven in een brief aan het VU-bestuur dat Cass selectief shopt in wetenschappelijke publicaties en daarom stevige kritiek krijgt van deskundigen over de hele wereld.

Ook twee andere sprekers, psychiater Riittakerttu Kaltalia en psychiater Mikael Landén, zijn volgens de briefschrijvers dubieus. Zij zouden op de conferentie geen noemenswaardig kritisch weerwoord krijgen.

Maar de VU weerspreekt dat. “’s Morgens is er kritiek op het Dutch Protocol, maar na de lunchpauze zijn er drie sprekers die werkzaam in de Nederlandse transgender zorg en dus volgens dat protocol werken”, aldus de VU-woordvoerder. Volgens haar gaat het om een wetenschappelijk en inclusief debat.

Nog steeds welkom

De VU zegt de transgender organisaties ook te hebben uitgenodigd om deel te nemen aan de conferentie. “Transvisie en Transgendernetwerk heeft gezegd niet in een panel te willen, maar wel als toehoorder te komen. Trans Zorg Nu! heeft de uitnodiging afgeslagen en zegt te komen protesteren.”

De VU zegt dat organisaties nog steeds welkom zijn.

Zelfdiscipline is sleutel tot succes

Zelfdiscipline is een essentiële vaardigheid die je als student kunt en moet ontwikkelen. Het vermogen om je te concentreren, prioriteiten te stellen en verleidingen te weerstaan, kan het verschil maken tussen met vlag en wimpel je diploma behalen of aldoor moeizaam worstelen voor je deadlines. Maar in een wereld vol afleidingen wordt zelfdiscipline steeds meer een uitdaging.

Sociale media spelen een grote rol in ons dagelijks leven. Platforms als Instagram en TikTok zijn ontworpen om je aandacht zo lang mogelijk vast te houden. Elke notificatie, like of comment biedt een kleine dosis dopamine, die het moeilijk maakt om je te concentreren op saaie, belangrijke taken zoals studeren. Het constante scrollen kan gemakkelijk leiden tot urenlange afleiding, waardoor kostbare studietijd verloren gaat.

Een ander probleem dat je zelfdiscipline ondermijnt, is de afbraak van traditionele structuren, denk aan het gezin. Dat fungeert vaak als basis voor de ontwikkeling van consistente waarden en gewoonten. Wanneer deze structuur verzwakt, verliezen jongeren veelal een belangrijke bron van steun en discipline. Dit leidt tot een gebrek aan ambitie en motivatie.

Daarnaast moeten jongeren vaak omgaan met indoctrinatie, die ontmoedigt hen om ambitieus te zijn. Ze krijgen soms het idee dat middelmatigheid acceptabel is en dat ze geen moeite hoeven te doen om uit te blinken. Deze houding draagt bij aan luiheid en ondermaats presteren. Het ontbreken van hoge verwachtingen en strikte normen, zowel thuis als in het onderwijs, kan desastreuze gevolgen hebben voor de academische en persoonlijke ontwikkeling.

De gevolgen van een gebrek aan zelfdiscipline zijn duidelijk. Uitstelgedrag neemt toe, studieresultaten lijden eronder en stressniveaus stijgen. Zonder de juiste focus en planning raken studenten overweldigd, wat kan leiden tot burn-out en zelfs het opgeven van hun studie. Daarom is het cruciaal om zelfdiscipline te cultiveren om academisch succes te behalen.

Dus, hoe kunnen we onze zelfdiscipline versterken? Het begint met het stellen van duidelijke én haalbare doelen. Het is belangrijk om jezelf te trainen om afleidingen te weerstaan. Onthoud dat elke stap naar betere zelfdiscipline je dichter bij je doelen brengt.

Zelfdiscipline is de sleutel tot succes, niet alleen in je studie, maar in alle aspecten van het leven. Door deze vaardigheid te ontwikkelen, kun je je volledige potentieel benutten en een leven vol prestaties en voldoening leiden. Dus, de volgende keer dat je de verleiding voelt om je studieboeken te verruilen voor je telefoon, bedenk dan hoe belangrijk jouw toekomst is. Zet door en bouw aan je succes.

Bullshitpapers

“Het is gewoon nutteloos”, zegt hij, turend in zijn tripel. “Ik werk mezelf helemaal uit de naad voor iets dat door twee mensen vluchtig gaat worden doorgespit. Verder niks.”

Er volgt een gesprek over alle bezigheden die het scriptiekoekoeksjong uit zijn nest drukt. De een moest tijdelijk stoppen met zijn vrijwilligerswerk, de ander is minder gaan sporten, een derde heeft zijn oma al tijden niet gezien en gezond eten is er alom bij ingeschoten.
Op de achterkant van een bierviltje slaan we aan het rekenen. Laten we zeggen dat nu zo’n 70.000 wo-studenten werken aan hun bachelorscriptie, goed voor 12 EC, met een studielast van 28 uur per studiepunt. Dat brengt je op een totaal van 23,5 miljoen uur. Tel daar universitaire masterscripties bij op (ook zo’n 70.000 studenten, maar dan met 18 EC) en je komt uit op 58,8 miljoen uur.
We trekken een duizelingwekkende conclusie: gezamenlijk verkwisten de meest veelbelovende, hoogstopgeleide mensen van ons land jaarlijks dus bijna 60 miljoen uur aan het schrijven van scripties waarvan de meeste het daglicht nooit zullen zien. 58,8 miljoen uur.

‘De grootste verspilling van onze tijd is de verspilling van talent.’ Aan die woorden uit Rutger Bregmans nieuwe boek Morele Ambitie moest ik denken bij het zien van dat astronomische getal.
En hoewel het bij Bregman altijd verstandig is om je af te vragen in hoeverre zijn beweringen deugen, maakt de universitaire realiteit pijnlijk duidelijk dat zogeheten bullshitjobs, waarbij ‘ze rapporten schrijven die niemand leest’, niet ondenkbaar zijn.
Bregman ziet zijn gelijk in internationaal onderzoek, stellende dat 8 procent van de werknemers diens eigen baan nutteloos vindt en nog eens 17 betwijfelt wat diens baan toevoegt aan de samenleving. Smijt deze statements voor de grap eens in een studie-enquête waarbij je ‘baan’ verandert in ‘scriptie’ en de uitkomsten laten zich raden.

Er moet toch een alternatief te bedenken zijn voor deze bullshitpapers? Een vorm – waarin we studenten leren onderzoeken – die tegelijkertijd bijdraagt aan de maatschappij?

Normaal gesproken had ik nu de moeite genomen om een fraai slot te schrijven met het antwoord op deze vragen, refererend aan het gesprek in het studentencafé om het verhaal mooi rond te maken, ware het niet dat ik daar nu geen tijd voor heb. Scriptie roept.

Tweede studie goedkoper maken kost 200 miljoen

Voor je eerste bachelor of master betaal je het wettelijke collegegeld: komend studiejaar is dat 2.530 euro. Maar een tweede studie is een dure zaak. Universiteiten en hogescholen krijgen er geen bekostiging voor en mogen zelf het tarief bepalen.

Dat instellingstarief ligt meestal vele duizenden euro’s hoger. Voor een tweede master rechten betaal je al snel 15 duizend euro. De bachelor geneeskunde in Maastricht kost 32 duizend euro per jaar.

Alleen omscholing naar de zorg of het onderwijs is nog altijd relatief goedkoop: daarvoor geldt nog steeds het wettelijke collegegeld. Er zijn immers grote tekorten aan verplegers en docenten.

Hoeveel

Hoeveel studenten volgen eigenlijk zo’n tweede studie? En hoeveel zou het kosten om iedereen weer tegen het wettelijke tarief te laten studeren? Die vragen stelt de Tweede Kamer naar aanleiding van het jaarverslag van het ministerie.

Het zijn er ongeveer 17 duizend, is het antwoord, van wie driekwart een bacheloropleiding volgt en de rest een master. Veruit de meeste van deze studenten kiezen een opleiding in het onderwijs of de zorg, waarvoor ze dus relatief goedkoop uit zijn.

© HOP. Bron: OCW.

Het zou de schatkist circa 200 miljoen euro per jaar kosten om alle ‘tweede studies’ weer te bekostigen, schat het ministerie. Dan zouden studenten in alle disciplines weer het lage tarief betalen. Gezien de aangekondigde bezuinigingen lijkt het onwaarschijnlijk dat de komende regering dit geld ervoor wil vrijmaken.