Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
28 maart 2024

Campus
& Cultuur

‘Ik heb een poos huilend op de grond gezeten’

Het werk van promovendus Rosanne Anholt bestond uit een lappendeken van projecten. Tijd voor haar eigen onderzoek had ze nauwelijks. Uiteindelijk raakte ze overspannen.

Promoveren, dat doe je maar in je eigen tijd. Dat is het gevoel dat je bekruipt als je het takenpakket bekijkt van Rosanne Anholt (33), universitair docent bestuurskunde en voorzitter van Promovendi Netwerk Nederland (PNN): voor 50 procent was ze coördinator van het samenwerkingsproject met Universiteit Twente, voor 40 procent vliegende keep bij onderzoek van collega’s en de resterende 10 procent van haar aanstelling kon ze besteden aan eigen onderzoek.

Al vijf jaar werkte ze met wisselende contracten waarbij steevast weinig tijd overbleef voor eigen onderzoek. “Ik was een soort buitenpromovendus, maar dan in dienst van de VU”, zegt ze. Het mag een wonder heten dat ze in juni toch haar proefschrift kon inleveren (over de aanpak van de vluchtelingencrisis). Minder verwonderlijk is dat Anholt dit voorjaar thuis kwam te zitten met een burn-out.

Profetische woorden

Kort daarvoor had ze als PNN-voorzitter een interview gegeven voor het Rathenau Instituut, waarin ze haar zorg uitspreekt over de vele overbelaste jonge wetenschappers. ‘We werken allemaal naar een burn-out toe’, is de titel van het stuk. Helaas waren het voor haarzelf profetische woorden.

Stress bij promovendi Anholts verhaal staat niet opzichzelf. Uit onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland blijkt dat 38 procent van de promovendi last heeft van ernstige burn-outklachten, 60 procent heeft het te druk en 40 procent overweegt te stoppen. 62 procent maakt meer uren dan er in hun contract staan. En ruim 25 procent denkt dat ze haar onderzoek niet af krijgt binnen de duur van het contract.

De druppel was dat ze begin juni een portfolio moest inleveren van hoe ze haar tenure track voor zich zag: “Ik zat midden in de afrondende fase van mijn proefschrift en tot over mijn oren in andere projecten. Ik heb uitstel aangevraagd en gekregen van Personeelszaken, maar toen heeft het faculteitsbestuur besloten dat ik toch, net als iedereen, binnen twee weken een portfolio moest aanleveren. Na dat telefoontje heb ik een poos huilend op de grond gezeten”, vertelt Anholt, “ik wist: ik kan dit niet meer.”

Anholt was niet de enige bij wie de eis om een portfolio af te hebben rauw op het dak viel: “Iedereen had zo hard gewerkt om het onderwijs draaiend te houden in coronatijd. Er waren meer mensen die het niet of nauwelijks konden opbrengen om op dat moment zo’n carrièreplan in elkaar te draaien, maar daar werd niet naar geluisterd.”

De menselijke maat missen

Ondertussen kwamen er wel mailtjes van het universiteitsbestuur over hoe ze de extra inzet van docenten in coronatijd waardeerden. En hoe we als collega’s op elkaar moesten passen in deze tijd. De dubbele boodschap schoot bij Anholt en veel van haar collega’s in het verkeerde keelgat.

‘Als ik appjes of mailtjes van mijn werk las, kreeg ik het letterlijk benauwd’

Wat Anholt vooral miste op haar faculteit was de menselijke maat. Nadat Anholt was ingestort, kon ze weinig meer. Met moeite schreef ze de inleiding en conclusie van haar dissertatie af. “Ik kon me niet concentreren, ik vergat afspraken met vrienden, of wist niet meer dat ik filmkaartjes gereserveerd had. Als ik appjes of mailtjes van mijn werk las, kreeg ik het letterlijk benauwd.”

Naast het afronden van haar promotie probeerde Anholt te slapen en te wandelen. Vrienden zag ze weinig. Twee afspraken op een dag plannen was te veel. Dan kon ze de dagen erna niks meer. Ook aan het verbeteren van de positie van promovendi in Nederland kon ze als PNN-voorzitter minder doen dan ze had gewild. Anholt: “Gelukkig konden de vicevoorzitter en de andere bestuursleden veel overnemen, maar dit is niet hoe ik het me had voorgesteld.”

Structurele baanonzekerheid

Anholt heeft getwijfeld of ze open moest zijn over haar klachten. “Wetenschappers delen gewoonlijk alleen de succesverhalen, dat is de cultuur. Wel de beurzen, niet de afwijzingen. Je wilt niet voor de rest van je leven die wetenschapper zijn die het niet aankan.” Toch besloot ze om haar geworstel wel te delen, onder meer op LinkedIn, en kreeg daar erg veel herkenning. “Ik hoop dat mijn verhaal, samen met de verhalen van anderen, verbetering kan brengen. We moeten opener zijn over wat het systeem met mensen doet. Anders blijven leidinggevenden het benoemen als individueel probleem: jij hebt last van stress? Ga maar een cursus stressmanagement doen. Alleen meer openheid kan aan het licht brengen dat het structurele problemen zijn, veroorzaakt door de manier waarop we de wetenschap hebben ingericht.”

‘Jij hebt last van stress? Ga maar een cursus stressmanagement doen’

Een zware stressfactor is de jarenlange structurele baanonzekerheid. “Zoveel jonge wetenschappers weten niet of ze volgende maand nog een contract hebben”, zegt Anholt. “Soms moeten ze instemmen met rare constructies, een lappendeken aan kleine contractjes, of moeten ze er tijdelijk uit voordat ze een nieuw flexcontract krijgen. Soms denken ze dat ze ontslagen zijn, maar zijn ze op het laatste moment toch weer nodig. Dat vreet aan mensen. Af en toe komen daar ook nog sociaal onveilige situaties bij met hoogleraren die lang niet altijd worden gecorrigeerd. En ondertussen moeten de wetenschappers hun onderzoek op peil houden, want als je een gat hebt in je onderzoeks-cv kun je een carrière in de wetenschap wel shaken.”

Achteraf gezien had ze de voorwaarden van haar contract bij de VU misschien niet moeten accepteren, zegt ze. “Maar ik had het gevoel dat ik geen andere keus had.” Anholt zag als een berg op tegen het nieuwe studiejaar. Haar klachten zijn verminderd, ze kan zich weer beter concentreren, maar ze wist dat er op haar werk geen structurele verbeteringen zouden zijn, waardoor het afbrandrisico nog onverminderd hoog was.

Naar Nijmegen

En toen kreeg ze een vacature binnen voor een universitair docent aan het Centrum voor Internationale Conflict Analyse en Management in Nijmegen met de vraag of ze die wilde delen met haar netwerk. “Zo’n plek waar ik graag zou willen werken als ik later groot ben.” Ze besloot om te solliciteren en werd aangenomen. Per half september vertrekt ze naar Nijmegen. Ze is heel blij met haar nieuwe baan.

Haar leidinggevenden aan de VU waren verbaasd dat ze niet wilde blijven. Ze had toch een vaste baan? Maar de invulling van haar werk maakt voor Anholt alle verschil: in Nijmegen gaat ze vier dagen werken en krijgt 35 procent onderzoeks- en 65 procent  onderwijstijd. Eindelijk kan ze gewoon in werktijd haar onderzoek opzetten, dat voelt als een enorme luxe na al die jaren ploeteren en doorhalen.