Popup-Niks-missen-2.png

03 mei 2018

Het topsportbrein

Ruim twee jaar geleden overleed een van ’s werelds beste voetballers, Johan Cruijff.  Weten we al wie de nieuwe nummer 14 wordt? Het antwoord vinden we misschien in de psychologische wetenschap. Die kan steeds beter voorspellen of iemand een topspeler wordt of, zoals ikzelf, eindigt als gemankeerde linksbuiten van studentenvoetbalvereniging The Knickerbockers.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het brein van topsporttalenten net iets anders werkt van dat van een gemiddelde talentvolle speler. Aanvankelijk dachten sportwetenschappers dat toptalenten over een beter ruimtelijk inzicht zouden beschikken, maar daar blijkt niets van. Het verschil tussen de 1 procent absolute top en de groep eronder ligt waarschijnlijk in de uitvoerende taken van het brein.

VU-promovendus Lot Verburgh vergeleek in haar proefschrift de prestaties van toptalenten in de jeugdopleidingen van betaalde voetbalclubs met die van gewone talenten op een aantal cognitieve tests. Ze moesten bijvoorbeeld snel op een knop drukken als er een bal op het computerscherm verscheen, maar als er een kruis doorheen stond, moest men juist níét reageren. Toptalenten vertoonden meer zelfcontrole. Ook deden ze het iets beter op taakjes waarin hun cognitieve flexibiliteit werd gemeten.

Toptalenten lijken dus beter in staat om hun impulsen onder controle te houden en van strategie te veranderen als de situatie daar om vraagt. Laten dat nu net de eigenschappen zijn die een topsporter nodig heeft om een goede wedstrijd te spelen. So far, so good.

Topsporters vertonen meer zelfcontrole

Maar kunnen deze tests ook voorspellen of iemand slaagt in de absolute top? Daarvoor moeten we naar Zweden. Onderzoekers vergeleken spelers uit de eredivisie voetbal, mannen én vrouwen, met spelers uit de derde divisie. Ook hier vonden ze betere prestaties op cognitieve taken in de elitegroep. Bovendien bleken spelers met de beste cognitieve prestaties uiteindelijk meer goals te scoren en meer assists te geven. Sportwetenschappers schatten dat, naast de technische en tactische vaardigheden, zo’n 12,5 procent van de verschillen tussen de absolute top en de rest eronder verklaard kan worden uit verschillen in cognitieve vaardigheden. Dat lijkt voldoende reden voor sportorganisaties iets met deze kennis te doen. Als we de komst van de nieuwe Cruijff, Krajicek of Paumen niet aan het toeval willen overlaten, dan moeten we proberen het topsportbrein in kaart te brengen. “Da’s logisch”, zou Johan hebben gezegd.

Wil je meer weten over het topsportbrein? Schrijf je in voor het VU-symposium Your Brain on Sports op vrijdag 1 juni via ibba.institute/events/symposium-your-brain-on-sports

Reageren?

Houd je bij het onderwerp, en toon respect: commerciële uitingen, smaad, schelden en discrimineren zijn niet toegestaan. De redactie gaat niet in discussie over verwijderde reacties.

Deze vraag is om te controleren dat u een mens bent, om geautomatiseerde invoer (spam) te voorkomen.