Bevrijding
Een paar weken terug was ik uitgenodigd voor het festival Spring is yet to Come, in Pakhuis de Zwijger. Het festival ging over de Arabische Lente, die moest nog arriveren.
Op het festival ontmoette ik een Palestijnse schrijver. Hij was keurig in pak en had een bruine, leren aktetas bij zich. De nabijheid van de man deed mij displaced voorkomen in deze ruimte, met mijn vale spijkerbroek en simpele T-shirt. Hij leek me iemand die vroeg opstond, bij het eerste afgaan van zijn wekker gedisciplineerd op het randje van zijn bed zit.
Ik had zojuist verteld over het integratiebeleid in Nederland. Ik vertelde dat het begrip integratie achterhaald is. Dat het overheidsbeleid migrantenkinderen classificeert en hiërarchisch ordent met als referentiemaat de ‘Nederlandse cultuur’. Dat de retorische hekken allochtoon en autochtoon racistisch en gewelddadig zijn.
Ik vertelde dat het woord integratie uitgaat van een deficiëntie-denken: migranten worden permanent afgeschilderd als onaangepast, crimineel, intolerant en economisch onproductief. Witte Nederlanders zijn de superieure modelburgers tot wie deze wandelende sociale problemen zich vervolgens moeten verhouden. Migrantenkinderen staan zo voor een onmogelijke opgave. Ze moeten integreren, opgaan in het geheel en tegelijkertijd worden ze er permanent aan herinnerd dat ze anders zijn. Je kunt het nooit goed doen.
Dit denken moeten we verstoren, in de weg zitten. We hebben nieuwe, inclusieve dromen nodig, zei ik.
Hoe doorsta je een controle op de minst vernederende wijze?
Mijn verhaal ging over de uitsluiting van migrantenkinderen van de arbeidsmarkt, het nachtleven, over discriminerende politiecontroles.
Dit alles vond de Palestijnse schrijver een uitermate goed verhaal, hij kwam het me na afloop van mijn praatje, terwijl ik wat onwennig om me heen keek, enthousiast mededelen. Ik vond hem, logischerwijs, vrijwel direct een sympathieke man. Hij wist niet dat ik nu iemand had om mee te praten, en ik me aan hem vastklampte, me minder alleen voelde.
Ik vroeg hem hoe zijn vlucht was geweest en of hij problemen had gehad. Hij begreep direct waar ik op doelde. “Nee”, zei hij. “Piece of cake. Ik ben getraind in veiligheidscontroles door de situatie in Palestina. Ik was zo door de controle op Skiphol.”
Hij glimlachte gul, ontblootte witte tanden. Het signaal voor mij dat ik mocht meelachen. Hij vertelde over die ene keer dat hij zich moest uitkleden tijdens een veiligheidscontrole in Palestina. Hij vertelde over de Muur, over tweederangsburger zijn. Hij vertelde over de blokkade, over apartheid. De schrijver gaf mij vervolgens het ene na het andere advies om een politiecontrole zo effectief mogelijk te ondergaan. Het vertaalde zich als een leidraad: hoe doorsta je een controle op de minst vernederende wijze?
Inmiddels waren we hardop aan het lachen, omstanders keken onze kant op. Een andere aanwezige kwam halfjes bij ons staan, dat was althans het signaal van zijn lichaam, maar we hadden een afgesloten mini-universum gecreëerd, er was geen ruimte voor anderen. De gedaante vertrok dan ook snel.
Even was alles vergeten, we hielden de schijn op. Mijn nieuwe vriend zocht steun bij mij, terwijl hij onophoudelijk grinnikte van het lachen, en legde zijn hand op mijn schouder. “Trek bijvoorbeeld nooit schoenen met veters aan”, gilde hij uit. We bulderden van het lachen, hij vooral.
Een traan gleed over zijn wang en verdween in zijn hals. De schrijver stopte abrupt met lachen en ging rechtop staan. “Spring is surely yet to come”, zei hij. Daarop schudde hij mij beleefd de hand en liep weg.
Ik bleef verbouwereerd achter met zijn verhaal en besloot vaker aan Palestina te denken.
Reageren?
Houd je bij het onderwerp, en toon respect: commerciële uitingen, smaad, schelden en discrimineren zijn niet toegestaan. De redactie gaat niet in discussie over verwijderde reacties.